50 DINSDAG 15 FEBRUARI 1938. Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede.) over drukkende vaste lasten, maar wanneer de gemeente niet zooveel drukkende vaste lasten had, zou de toestand niet zoo slecht zijn, n.l. de uitgaven voor den kapitaaldienst, rente en aflossing. Daarom prijst spreker het, dat het College deze suggestie heeft afgewezen. Overigens gaat het College zoo nu en dan rijkelijk ver bij het gebruik maken van den kapitaal- dienst. Er bestaat al een dergelijke voorzichtige exploitatie van den kapitaaldienst, n.l. tot dekking van de kosten van conversie van geldleeningen. Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant schrijven daaromtrent: „Tot dekking dier uitgaven is in de eerste plaats het met de conversie te verkrijgen rente-voordeel aan te wijzen. Slechts in de gevallen, waarin de bovenbedoelde kosten het rente-voordeel van genoemd dienstjaar overtreffen en andere dekkingsmiddelen ontbreken of de financieele toestand der gemeente het uit anderen hoofde noodzakelijk maakt, dat deze uitgaven over meer dan één dienstjaar worden verdeeld, kan van dezen regel worden afgeweken, evenwel zal dekking in ten hoogste 5 jaar behooren te geschieden." Toen de heer Goslinga dergelijke uitgaven ineens ten laste van den gewonen dienst wilde brengen, en spreker gevoelde dat dit voor het College bezwaarlijk was, heeft spreker er aan herinnerd, dat dergelijke kosten toch zeker over vijf jaren behooren te worden afgeschreven. Spreker kreeg toen van den Wethouder van Financiën ten antwoord, dat hij eigenlijk niet begreep, waar spreker die vijf jaren vandaan haalde. Spreker heeft ze niet uit Noord-Brabant gehaald, en spreker kan ook niet aannemen, dat Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ze uit Leiden gehaald hebben. Sprekers suggestie was dus wel degelijk op een zekere logica gegrond, die den Wethouder blijkbaar ontgaan is. Wat betreft het voorstel van de heeren Groeneveld en van der Laan (No. 1) om door het gemeentebestuur een circulaire ter aanbeveling van de openbare school te doen verzenden, men komt daarmede op een zeer gevaarlijk terrein. Spreker zal niet de overwegingen van den beer van der Laan volgen; hij heeft in het geheel geen lust om hier een discussie te ont ketenen over de vraag, of de openbare school christelijk is of niet; er is een christelijke school en spreker wil niemand christelijkheid ontnemen, zelfs de openbare school niet, hoewel spreker die christelijkheid er nooit heeft kunnen vinden. Dit is evenwel een persoonlijke zaak. Een regeering van stad of land behoort voor de hare te staan; dat is onafwijsbare eisch. Reeds op grond van die overwegingen heeft geen enkel gemeentebestuur het pleit te gaan voeren door middel van circulaires voor een bepaalde soort onderwijs. Spreker ziet de noodzakelijkheid daarvan ook niet in. De openbare school heeft even goed als de christelijke school haar verdedigers en voorvechters en zelfs frontmakers; ook het middel van de drukpers wordt daarbij ruimschoots gebruikt. Bovendien gaan lang voordat de inschrijving begint de onderwijzers van de openbare scholen huis aan huis de ouders bezoeken om dezen te overtuigen, dat hun kinderen behooren te gaan naar de openbare school. Van de zijde van het bijzonder onderwijs is daartegen nooit eenig bezwaar gemaakt. Het gemeentebestuur kan zich niet in een dergelijke netelige materie mengen met een circulaire. Het bijzonder onderwijs wil niet, dat het gemeentebestuur voor het bijzonder onderwijs ook maar een enkel woord zal zeggen, maar ook de openbare school kan dit zelf doen, door middel van de pers, van haar personeel en van de oudercommissies, speciaal in de wet gebracht, door een man van rechts, om de openbare school een zekeren steun te geven onder het publiek. Daarmede is die zaak toch afge- loopen. Moet men daarvoor een dergelijk betoog aanhooren en daarover in den Raad stemmen, waar ieder het er over eens behoort te zijn, dat men toch dien weg niet op mag Moet men daarvoor aanhooren die malle phrase, dat de open bare school zou opleiden tot alle christelijke en maatschappe lijke deugden en in feite een christelijke school zou zijn? Dat zijn praatjes voor den vaak; die woorden staan inderdaad in de wet, maar niet alleen voor de openbare school, maar voor alle scholen. Wanneer dit nu nog gezegd moet worden van de openbare school, die zooveel ouder is dan de christelijke, dan vindt spreker het diep treurig, dat niet ieder overtuigd is dat de kinderen op de openbare school opgeleid worden in alle christelijke en maatschappelijke deugden, maar dat dit hier moet worden onderstreept. Zou hier niet de fout liggen, waar door het met het openbaar onderwijs zoo bedenkelijk gaat? Spreker is het volkomen eens met den heer van der Laan, en hij dringt er op aan dat het openbaar onderwijs zoo goed mogelijk moet zijn, wat gebouwen, leermiddelen en onder wijzers betreft. Spreker is overtuigd, dat de onderwijzers hun plicht even goed kennen. Laat het openbaar onderwijs even goed zijn als het bijzonder onderwijs, ter wille van het open baar èn van het bijzonder onderwijs, dat tenslotte van het meer beperkte openbaar onderwijs geheel afhankelijk is wat Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (de Reede e.a.) betreft zijn exploitatiekosten. Het bijzonder onderwijs telt in Leiden 6.000 kinderen, het openbaar onderwijs 3.500; de vergoeding voor het bijzonder onderwijs wordt uitgerekend via de 3.500 leerlingen van het openbaar onderwijs. Zou het niet beter zijn dit om te keeren? Blijkens de statistiek werd de openbare school in 1935 bezocht door 4.751 kinderen, de bijzondere school door 4.568; op 1 Januari 1937 bedroegen deze getallen resp. 3.500 en 5.860. Dat verandert men niet met circulaires. Dat wordt niet gewijzigd door maatregelen van de gemeentelijke Overheid, maar dat kan alleen gewijzigd, wanneer het vertrouwen in de openbare school bij de burgers terugkeert; dan zal die zaak zich van zelf schikken, maar daarvoor heeft men den tijd voorbij laten gaan. De heer Eikerbout verwijst ter verdediging van het voorstel van den heer Würtz en spreker (No. 11) tot opheffing van het Gemeentelijk Ongevallenfonds kortheidshalve naar de door hem bij de behandeling der begrooting voor 1937 op 22 en 25 Februari 1937 gehouden redevoeringen. Na hetgeen toen door hem gezegd is, is het moeilijk een nieuw gezichts punt te openen en spreker zou gevoegüjk kunnen volstaan met tegen dezen post te stemmen, ware niet iets anders tusschen beide gekomen. Verleden jaar heeft spreker namens zijn fractie verklaard, dat hij het beter achtte, wanneer deze post tot zijn oorspronkelijk bedrag werd verhoogd. De Wethouder heeft zich toen bereid verklaard, een nota te dezer zake aan den Raad over te leggen, mits eerst sprekers voorstel werd ingetrokken; op grond van deze toezegging heeft spreker toen zijn voorstel ingetrokken. Spreker heeft toen verklaard, dat zijn fractie zich voor dat jaar daarmede accoord zou verklaren. Waar thans echter het College een voorstel van dezelfde strekking doet, is dit voor de anti- revolutionnaire fractie aanleiding geweest deze zaak ander maal te bespreken en met den heer Würtz hetzelfde voorstel wederom in te dienen. Veel wijzer is spreker door de nota van den Wethouder niet geworden. Men krijgt zoo den indruk, dat het een jaarbjksche halveering der premie zal worden, totdat men het niet meer aandurft, hiermede voort te gaan, dan wel totdat men door andere omstandigheden genood zaakt wordt, hiermede te eindigen en zich bij de Rijks verzekeringsbank of een andere instelling zal moeten aan sluiten. Uit de gegevens, die de Raad gekregen heeft, is men niet veel wijzer geworden; hetgeen in die nota wordt gezegd, was vrijwel bekend. Wel zegt de nota, dat er een behoorlijke reserve dient bewaard te worden, maar hoe hoog die reserve zal moeten zijn, wordt niet gezegd. Schijnbaar kan het nog wel en misschien komt die post later ook nog wel eens op de begrooting. Daarom hebben de heer Würtz en spreker dit voorstel opnieuw ingediend. Het is principieel ver werpelijk, gelden uit het Ongevallenfonds voor andere doel einden te besteden. De bewering, dat er ruim voldoende geld in het fonds is, is een slag in de lucht; niemand kan zulks met zekerheid vaststellen. Volgens de nota heeft de gemeente in normale tijden die premie in het fonds gestort, die zij anders als premie aan de Rijksverzekeringsbank zou hebben te betalen, maar spreker had wel verwacht, dat men eens nauwkeurig had nagegaan hoeveel men wel moest betalen en dat dit aan den Raad was medegedeeld. De Raad verkeert nu in het onzekere en had dan kunnen nagaan, of de stortingen in het fonds te hoog, voldoende of onvol doende zijn. De Raad had dan met juiste gegevens kunnen werkenthans deelt het College slechts mede, dat de gemeente dezelfde premie betaalt als zij aan de Rijksverzekeringsbank zou moeten betalen. Uit de verstrekte gegevens is echter komen vast te staan, dat men over 1935 en 1936 niet 15% minder gestort heeft, zooals dit bij de Rijksverzekeringsbank bij de afrekening is bepaald. Het blijkt echter, dat over 1930/1936 een bedrag van 168.600.in het fonds is ge stort en dat er 145.800.werd uitgegeven, waardoor op de premie 13werd verdiend, hetgeen in wezen een verlies, over de laatste jaren van 1| beteekent, daar de Rijks verzekeringsbank 15% terugbetaald heeft. Men had dus bij aansluiting een gunstiger cijfer gehad. Verder wordt gezegd, dat over het tijdvak 19231936 jaarlijks 6.000.is overgehouden. Door de storting tot 50 terug te brengen, wordt ook dit jaar 10.000.uit het fonds gehaald, hetgeen volgens deze berekening feitelijk beteekent, dat men twee keer ƒ4.000.meer uit het fonds haalt dan men gedurende 13 jaren jaarlijks heeft overgehouden. Dit is dus een zuivere optering van 8.000.nog afgezien van het feit, dat in wezen nu twee keer 10.000.aan het fonds wordt ont trokken. Nu kan het zoo nog wel doorgaan, wanneer zich met bijzondere omstandigheden voordoen; men heeft dan een aardig potje, waaruit men nog teren kan, maar het einde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 4