48
DINSDAG 15 FEBRUARI 1938.
Gemeente -hegrooting. Algemeene beschouwingen,
(de Ileede.)
tot zedelijk hoogstaande menschen, wanneer volgens hem de
Gemeenteraad de burgerij moet opvoeden, begaat hij daarbij
dan niet de groote vergissing, dat hij het verschil niet meer
ziet tusschen de regeering van stad en land en de maat
schappij? Spreker is het natuurlijk met den heer van Eek
eens, dat de gemeente en het Rijk de mogelijkheid moeten
openen voor een dergelijke ontwikkeling van hun burgers,
maar kunnen zij dat zelf doen? Spreker vraagt zich af wat
van een dergelijke opvoeding zou moeten terechtkomen in
Nederland, waar zooveel verschil van meening bestaat en
waar zoovele partijen elkaar regelmatig voorhouden, dat zij
de waarheid in pacht hebben. Wil men die hooggeroemde
vrijheid werkelijk behouden, dan moet die opvoeding uitgaan
van krachten uit de maatschappij. Die opvoeding is taak
van de politieke partijen of van de kerk, maar niet van een
regeeringsapparaat, dat zich uiteraard onder de tegenwoordige
verhoudingen nooit zoozeer partij kan stellen.
De wijze, waarop de heer van Eek het publiek wil opvoeden,
tot al die deugden, zal ongetwijfeld wel eenigermate te vinden
zijn in zijn voorstellen. Die voorstellen van hem zijn hier
bekend; ze behelzen alweer het vrijlaten van optochten op
Zondag (No. 2) en de invoering van de medezeggenschap
voor het gemeentepersoneel (No. 3). Deze voorstellen zijn
hier al zoovele keeren besproken en bovendien door den heer
Beekenkamp zoo uitnemend weerlegd, dat spreker het niet
noodzakelijk acht daarop verder in te gaan. Spreker en de
zijnen hebben tegen deze voorstellen groote bezwaren. Een
dergelijke opvoedende kracht zal ook moeten uitgaan van
het voorstel-Schüller (No. 8) die er bezwaar tegen heeft, dat
de landelijke vakcentrale niet gekend wordt in de arbeids
overeenkomsten betreffende het gemeentelijke straatmakers-
werk. Men heeft hier een voorproefje van hetgeen in Frankrijk
gebeurt, waar de eene vakbond eenvoudig er voor bedankt
om te confereeren, wanneer een andere vakbond optreedt,
die niet geheel zijn principes volgt en zijn standpunt over
neemt. Met een dergelijk voorstel kan spreker zich zeer zeker
niet vereenigen. Spreker ziet geen enkele reden om, waar
een vakgroep behoorlijk georganiseerd is, die organisatie uit
te sluiten en alleen via een anderen bond, een grooter or
ganisatie, met haar te onderhandelen.
De begrooting wordt wederom buitengewoon laat behan
deld. Spreker ziet daarin een ernstig bezwaar, juist van
democratisch standpunt. De in de wet vastgelegde termijnen
worden eenvoudig door het College genegeerd. Het is spreker
nooit duidelijk geworden waarom. Men heeft nu een practijk
van eenige jaren en het lijkt wel, alsof elk jaar de begrooting
weer iets later moet behandeld worden dan het vorig jaar.
De begrooting zelf is vrij bijtijds klaar. Zijn er geen ambte
naren om die zaak af te werken? Kunnen zij hun taak niet
aan? Laat er dan eenige versterking komen. Houdt het
College de zaak op? Zoo ja, welke redenen zijn er daarvoor
dan?
Men zegt: Het is zeer moeilijk een dergelijke begrooting
sluitend te maken, maar dat zou dan toch moeten blijken
uit de maatregelen, waarmede ze sluitend gemaakt is. Men
volgt met deze maatregelen echter het pad, dat in de laatste
jaren al platgetreden is, dat zoo langzamerhand de hardheid
krijgt van een bitumen weg. Dezelfde soort dekkingmiddelen
worden weer gebruikt; aan de wijze van dekking van deze
begrooting is in geen enkel opzicht iets nieuws te constateeren.
Dan is het sluitend maken van de begrooting toch betrekkelijk
eenvoudig werk en dan moet men dat eenvoudige werk niet
gaan uitzetten tot een werk, dat maanden in beslag moet
nemen.
De financieele vooruitzichten zijn in het algemeen on
gunstig; men heeft in het laatste jaar wel gehoord van allerlei
verbetering in den toestand, maar wanneer men kennis neemt
van de verschijnselen, die zich voordoen, en van verschillende
publicaties, dan ziet het er wel naar uit, dat men opnieuw
in de richting van een crisis gaat. Spreker wijst op de Schetsen
van geld- en fondsenmarkt in de Nieuwe Rotterdamsche
Courant van Zaterdag j.l., met den ondertitel: ,,In een fictieve
wereld laten de begrippen zich moeilijk formuleeren." In dit
artikel wordt gezegd, dat de economische vooruitzichten zich
nog niet gunstig laten aanzien, en verder:
,,Hoe het elders zal gaan, dient nog te worden afgewacht,
ofschoon men te dezen aanzien niet optimistisch kan zijn."
Voorts:
„Er zijn deze week tal van juiste opmerkingen over de
monetaire en economische politiek gemaakt, maar tot ver
meerdering van vertrouwen zullen zij nauwelijks kunnen
bijdragen."
Wel een bewijs, dat men opnieuw gekomen is in een toe
stand van onzekerheid; de weg uit de misère is blijkbaar
aan niemand bekend. Het is ook een internationaal probleem
van de eerste orde.
Gemeente-begrooting. Algemeene beschouwingen,
(de Itecde.)
Daarom begrijpt spreker ook niet hoe men hier zoo lustig
kan spreken over allerlei verbeteringen, hoe men hier als het
ware een heilstaat kan voorspiegelen, terwijl men weet dat
de afhankelijkheid van de geheele wereld-economie zoo sterk
is, dat Nederland, laat staan Leiden, daarop absoluut geen,
of althans zeer weinig invloed kan uitoefenen. Men moet
dus de werkelijkheid zien en hier geen fantasieën opblazen;
men moet niet doen alsof men naar het land van Utopia
van Thomas More reist. Het zijn wel interessante zaken,
maar men komt er niet verder mee en men brengt tenslotte
een zekere groep menschen, die dergelijke zaken niet verder
overzien dan hun begripsvermogen nu eenmaal reikt, tot de
gedachte dat de fouten uitgaan van de Regeering van stad
en land.
Het is eenvoudig een onmacht. De economische toestand van
vroeger, een z.g. Weltwirtschaft, is door den oorlog grondig
omgegooid en is thans een Volkswirtschaft geworden. Dit
moet leiden tot de grootst mogelijke verwarring; gewone
menschen weten daaruit geen uitweg te vinden. Die uitweg
moet groeien; toestanden moeten aanpassen aan nieuwe ver
houdingen; eerst dan is een duurzame en sterke verbetering
mogelijk. Alle mooie theorieën over maatschappij en staat,
hebben nog geen beteekenis, wanneer niet tenslotte een
wereldhervorming de doorvoering van al dat moois mogelijk
zou maken.
De economische structuur van Leiden wordt bepaald door
een universiteit, wat consumptieven handel en wat industrie.
Nu heeft het College al eenige feiten genoemd, tengevolge
waarvan Leiden iets langer in de misère blijft dan misschien
andere gemeenten. Men had daarbij ook kunnen zeggen, dat
Leiden ook wat later in de misère gekomen is dan vele andere
gemeenten, hetgeen ook begrijpelijk is, omdat in Leiden het
vaste inkomen en daarmede de opbrengst van de belasting
langer op peil blijft dan in plaatsen, waar men veel meer
afhankelijk is van sterke economische schommelingen. Leiden
zal als consequentie van het feit, dat het later in de crisis
gekomen is, ook later uit de crisis komen, juist omdat de
belastingfactor, die verband houdt met de inkomsten, die een
kalenderjaar vóór het belastingjaar zijn genoten, altijd
achteraan komt bij een eventueel terugkeerende welvaart.
De financieele weerstand van Leiden is totnutoe niet
ongunstig gebleken; toch komt de heer van Weizen met een
voorstel (No. 7) om nu maar tot de Regeering te requestreeren
voor een verbetering van de financieele verhouding tusschen
Rijk en Gemeente. Uiteraard is dit een punt, waarmede ieder
raadslid wel gaarne wat zou coquetteeren en waarvan ieder
raadslid nog liever zou profiteeren. Men moet toch iets verder
zien dan de heer van Weizen gedaan heeft. De tegenwoordige
financieele verhouding tusschen Rijk en gemeenten is ont
staan in 1929, uit de wet-de Geer, die een zeer groote ver
betering was in vergelijking met den ouden toestand, uit de
wet van 1879 voortvloeiende. Door de wet-de Geer zijn de
gemeenten geenszins in slechter conditie gekomen, integen
deel, zij gingen er zeer op vooruit; de vaste uitkeering van
het Rijk werd belangrijk verhoogd en er was ook voldoende
ruimte van belastingheffing, mits men zich niet afzijdig
hield b.v. van het heffen van een straatbelasting. Wanneer
men de zaak aldus beziet, dan blijkt dat Leiden met de
wet-de Geer nog niet zoo slecht af is. Nu eischt men van de
Regeering, dat zij zal zorgen, dat die verhouding beter wordt.
Maar waar vandaan moet die verbetering komen? De Re
geering kan tenslotte niet uitgeven als er niet ontvangen
wordt. Dringt men dus aan op verbetering van die ver
houding, dan dringt men aan op verhooging van de belasting.
Alleen door belastingheffing zou de Regeering in staat zijn
de gemeenten ruimer te bedenken dan op het oogenblik.
De gemeenten worden reeds ruim bedacht aan alle zijden.
De gemeente ontvangt de Rijksuitkeering, het Rijk doet ook
wel iets ten opzichte van de werkloosheidslasten. Niettemin
behoudt Leiden altijd nog vele mogelijkheden en een behoor
lijke financieele capaciteit; het is n.l. alsnog mogelijk in Leiden
belangrijke bedragen aan belasting te heffen.
Wanneer men constateert, dat het Rijk de uitkeeringen
aan de gemeenten niet kan verbeteren zonder belasting te
heffen, dan ziet spreker niet in dat Leiden niet eveneens
belasting zou kunnen heffen, wanneer die verbetering zoo
noodzakelijk is. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat het
Rijk, wanneer Leiden met de belasting tot den top gaat, de
werkloosheidsbijdrage ook nog belangrijk zal verhoogen. Nu
is voor spreker het volgende een open vraag gebleven. De
sociaal-democraten hebben altijd allerlei maatregelen ge
vraagd; bij de laatste verkiezingen hebben zij de zaak zoo
voorgesteld, alsof er nog heel wat zou kunnen gebeuren;
terwijl nu echter in het college er een meerderheid zou kunnen
zijn voor belastingverhooging, zijn zij niet thuis, maar zijn
zij tevreden met een enkele kleine verbetering. De sociaal-