DINSDAG 15 FEBEUAEI 1938.
47
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
14 Februari 1938 op Dinsdag 15 Februari 1938,
des namiddags te 2 uur.
Thans is afwezig de heer Splinter.
De Voorzitter legt alsnog over een adhaesiebetuiging van
de Leidsche Middenstands Centrale aan bet voorstel van
de beeren van der Tas en Tobé inzake verlaging van de
electriciteitstarieven voor middenstandsbedrijven.
Zal worden behandeld bij bet desbetreffende voorstel.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Bergers betuigt zijn tevredenheid over het beleid
van het College. Dat er wel eens meenings ver schillen zijn
tusschen de Wethouders, is een logisch gevolg van de samen
stelling van het College. De principieele opvattingen van de
Wethouders loopen nogal uiteen, doch dit wil niet zeggen
dat er niet gewerkt wordt. Leiden staat niet achter bij andere
gemeenten; er is tamelijk veel gedaan aan de volkshuis
vesting, verbetering van verkeerswegen, aan de verbetering
van de singels en de plantsoenen en ook aan de werkloozen-
zorg. Ook zijn er vele groote werken verricht en nog in uit
voering, objecten door het vorig College reeds klaar gemaakt.
Spreker zegt dit niet om dit College af te breken, doch men
doet het van zekere zijde nogal eens voorkomen, alsof dit
alles gedaan is, nu er twee sociaal-democratische Wethouders
in het College zitten. Evenals het vorig College kan ook dit
College niet verder springen dan zijn stok lang isde financiën
moeten het toelaten. Daarom zullen vele wenschen, die
vroeger van sociaal-democratische zijde geuit werden, niet
vervuld kunnen worden. Ook dit College kan het geld maar
ééns uitgeven en dan moet het het toch eerst ook hebben.
Men kan niet meer uitgeven dan men heeft. In elk geval
heeft men met het feit, dat er twee sociaal-democratische
Wethouders in het College zitten, gewonnen dat er door de
sociaal-democraten minder critiek wordt uitgeoefend; het is
meer een soort vragenspel geworden. „Er is minder reden tot
critiek", zegt men nu; dat weet spreker niet, maar die critiek
wordt nu binnenskamers uitgeoefend; men kan zijn eigen
Wethouders niet afbreken en kan tevoren tot overeenstem
ming gekomen zijn over datgene, wat het beste is voor de
goede zaak.
De heer van Eek stelt voor, op Zondag optochten toe te
staan (voorstel No. 2). Spreker acht het geen gemeentebelang
om op Zondag optochten te houden; spreker is voor werk
verschaffing, doch niet op Zondag. Door optochten te houden,
bezorgt men last aan menschen, die gaarne vrij zouden hebben
op Zondag; zoo moet bij optochten politie aanwezig zijn om
de orde te handhaven en om het verkeer te regelen.
De heer van Eek vraagt: wanneer het nu eens in Zoeter-
woude of Utrecht is?
De heer Bergers zegt, dat men hier in Leiden is; als ge
meenteraadslid van Zoeterwoude of van een gemeente in het
Zuiden van het land zou spreker misschien anders stemmen;
3a,ri zou spreker zich aan dien toestand aanpassen. Men is
hier evenwel in Leiden en de Leidenaren zijn niet gesteld op
dat rumoer op Zondag. Wanneer men op christelijk standpunt
staat, mag men na afloop van de godsdienstoefeningen gerust
het overige gedeelte van den dag in gepaste ontspanning
doorbrengen, maar het is allerminst een gepaste ontspanning,
om uit zijn huis te loopen en in een optocht mee te gaan.
Laat men op Zondag zooveel mogelijk de rust bevorderen;
daarbij zal Leiden het beste varen.
Met aanneming van het voorstel No. 11 van de heeren
Eikerbout en Würtz tot opheffing van het Gemeentelijk
Ongevallenfonds en tot toevoeging van de daardoor vrij
komende gelden aan de algemeene reserve zou men de kip
slachten, die mogelijk nog eenige eieren zou kunnen leggen.
Althans: in de jaren, gedurende welke de gemeente het fonds
in eigen beheer heeft gehad, is een aardige som overgehouden.
Wanneer de gemeente weinig salarissen had uit te betalen,
zou spreker het te veel gewaagd achten, dat alles voor eigen
risico te nemen, maar waar de gemeente nogal veel aan
salarissen uitbetaalt, kan zij dat risico wel op zich nemen.
Op grond van de wiskundige berekeningen, blijkens welke
dit bedrag nog hooger is dan hier wordt voorgesteld, maakt
spreker zich daarover niet ongerust. Spreker begrijpt niet,
dat de heer Goslinga, die altijd zoo op de penning is, nu zoo
gaarne den Wethouder van Financiën dit reservepotje in
handen wil spelen. Wanneer deze gelden toegevoegd worden
aan de algemeene reserve, wordt deze ontegenzeglijk grooter
en kan er uit geput worden.
De heer Eikerbout: Zeg nu maar waar U bang voor is.
Gemeente-begrooting -Algemeene beschouwingen.
(Bergers e a.)
De heer Bergers is voor niets bang. Het is ook niet zoo,
dat de premie, die aan de Eijksverzekeringsbank betaald zou
moeten worden, kleiner zou zijn dan de storting in het On
gevallenfonds. De premiën van de Eijksverzekeringsbank zijn
toch verschillend; dat moet de gemeente toch ook betalen.
De Eijksverzekeringsbank doet het toch ook niet uit lief
dadigheid. Wanneer de gemeente zelf het risico draagt, kan
zij de administratiekosten besparen, omdat zij daarvoor haar
eigen personeel heeft. Spreker acht het een voordeel voor de
gemeente het fonds in eigen beheer te houden. Nu kan men
wel, zooals de heer Würtz gedaan heeft, zeggen: van 1930
tot 1937 is zooveel uitgekeerd, maar als men altijd ongelukkig
moet zijn, kan men er wel overal mee ophouden. Wanneer
men zoo pessimistisch moet zijn, moet men zich dergelijke
zaken nooit op den hals halen. Nu het fonds al die jaren
met een flink overschot heeft gewerkt, acht spreker het in
het belang van de gemeente dat het bij de gemeente in eigen
beheer blijft. Er wordt nu gezegd, dat spreker dus voor eigen
beheer zou zijn. Al degenen, die zoo voor eigen beheer spreken,
vergeten dat er ook nog andere menschen zijn, zooals kleine
zelfstandigen en ook groote patroons. De heer van Eek heeft
zoo ontroerend over den middenstand gesproken, maar dan
moeten de sociaal-democraten niet zoo geregeld komen met
voorstellen om alle zaken of werken in eigen beheer te nemen.
Die kleine patroons zijn toch ook middenstanders. Moeten
die niet eten, moeten die hun arbeiders niet aan den gang
houden? Men moet niet zoo schermen met eigen beheer;
eigen beheer door de gemeente is nooit goedkooper geweest.
Men zegt altijd: het is beter, maar dat komt dan omdat bij
uitbesteding op het werk niet voldoende toezicht gehouden
wordt door de gemeente.
In het voorstel van de heeren Eikerbout en van der Voort
(No. 12) tot verlenging van den wachtgeldtermijn zit iets
oneerlijks. Wanneer iemand, die op wachtgeld gesteld is, het
geluk heeft werk te krijgen, is hij beter af dan als wachtgelder;
hij krijgt althans meer inkomsten. Bij aanneming van voorstel
No. 12 nu zal de tijd, gedurende welken hij gewerkt heeft,
niet medetellen voor den wachtgeldtermijn, zoodat hij dan
langer wachtgeld zal trekken dan zijn collega, die niet ge
werkt heeft. Daarom is spreker tegen dit voorstel.
Met het voorstel van de heeren van der Tas en Tobé
(No. 13) tot verlaging van de electriciteitstarieven voor
middenstandsbedrijven kan spreker zich geheel vereenigen.
Er wordt altijd gepropageerd aanpassing en vermindering
van de vaste lasten. Nu is het electriciteitsverbruik voor den
middenstand, niet alleen voor de winkels, maar ook voor de
kleine bedrijven een last, die tot de vaste lasten gerekend
kan worden. Wanneer dat verminderd kan worden, zal
spreker de laatste zijn om daartegen zich te verzetten. De
middenstand gaat gebukt onder de te zware lasten; de
exploitatiekosten zijn te zwaar in verhouding tot den omzêt.
De koopkracht is verminderd; dus wanneer de vaste lasten
verminderd kunnen worden, is spreker daar sterk voor.
De heer de Bcede dacht, toen de Voorzitter Maandag
middag j.l. in welgekozen bewoordingen den zegen herdacht,
dien het Nederlandsche volk op 31 Januari heeft mogen
ontvangen, onwillekeurig aan de groote eenstemmigheid en
blijdschap, die over het geheele Nederlandsche volk is ge
komen naar aanleiding van het geluk, dat het Prinselijk Paar
ten deel is gevallen. Die eenstemmigheid vindt men in dezen
Eaad niet geheel terug, zeker niet bij de behandeling van de
begrooting, maar toch heeft het spreker getroffen dat ieder,
en zelfs de heer van Weizen al eenigszins, onder de bekoring
van die eenstemmigheid is gekomen. En wanneer dit het
geval is met den heer van Weizen, dan zal dit toch onge
twijfeld ook zoo zijn met de iets minder links staande raads
leden, de sociaal-democraten. Het staat toch vast, de ge
schiedenis vooral van de laatste jaren heeft het bewezen, dat
Oranje het steunpunt is van de constitutioneele vrijheden in
Nederland. Als zoodanig is het loflied, dat de heer van Weizen
gezongen heeft op de groote vrijheid, die men in Nederland
geniet, in de eerste plaats aan God, maar daarnaast aan het
Oranjehuis verschuldigd.
De warmgestemde rede van den heer van Eek heeft voor
spreker, zooals altijd, een onbevredigd gevoel overgelaten,
wegens de inconsequentie, die aan die rede steeds weer vast
zit. Wanneer de heer van Eek zoo spreekt over de opvoedende
taak van deze vergadering, hij deed dit voor een tribune
met vier of vijf menschen en voor eenige vertegenwoordigers
van de pers dan vraagt spreker zich af: hoe ver dragen
zijn woorden nu eigenlijk? De courantenverslagen zijn niet
van dien aard, dat men daarin met voldoende juistheid de
discussie kan volgen en daaruit een indruk kan krijgen van
het geheel. Wanneer de heer van Eek aan de gemeente een
taak toedenkt van opvoeding tot allerlei goede deugden en