DINSDAG 15 FEBRUARI 1938. 63 Gemeente-begrooting Algcmeene beschouwingen. (Schüller e.a.) op te volgen de besluiten, die genomen zijn, of ze hem wel gevallig zijn of niet; wanneer hij dat niet wil doen, moet hij de consequentie van zijn daden aanvaarden en ontslag nemen. Wanneer het College dezen voorzitter van de Dienst commissie te kennen had gegeven, dat hij dat Raadsbesluit diende uit te voeren, dan was dit geheele debat overbodig geweest. Met uitvoering van dit Raadsbesluit waren de belangen van de gemeente beter gediend dan met het goed praten en handhaven van het onjuiste standpunt van dezen voorzitter. Nu heeft de heer Beekenkamp gesproken o^ver handhaving van het gezag; wanneer dit geen ij dele klanken zijn, moet hij met spreker op het standpunt staan, dat Raadsbesluiten, waaraan hij en zijn fractie in dit geval ook hebben medegewerkt, uitgevoerd moeten worden. Laat de Wethouder nu niet aankomen met het argument, dat er wel eens afgesproken zou zijn, alleen na voorafgaand overleg voorstellen voor dienstcommissie-vergaderingen in te dienen. Spreker heeft dit eens nagegaan en dat is niet waar; dat besluit is nooit genomen. In de eerste plaats mist de Dienst commissie de bevoegdheid, andere dan adviseerende besluiten te nemen, maar gesteld nu eens, dat men onderling die af spraak gemaakt zou hebben, dan zou een organisatie, die meent voor de belangen van haar leden te moeten opkomen door voorstellen in te dienen, altijd de hulp van een tweede organisatie noodig hebben daartoe. Wanneer deze tweede organisatie echter weigert die voorstellen te steunen, dan krijgt men dezen toestand dat de andere organisaties zouden kunnen beletten, dat deze voorstellen zelfs in behandeling komen, hoewel de organisatie die deze voorstellen doet, volkomen in haar recht is om voor de belangen van haar leden op te komen. Dat zou toch wel een zeer onjuiste toe stand zijn. Dan zou iedere organisatie ten aanzien van het indienen van voorstellen afhankelijk zijn van de andere organisaties. Voor zoover spreker bekend is, heeft Wethouder Tepe nog nooit geweigerd een onderwerp op de agenda van de vergadering van de Commissie voor Georganiseerd Overleg te plaatsen, indien het niet door het vereischte aantal leden werd gevraagd. De Wethouder heeft zich niet strikt gehouden aan de verordening. Spreker vertrouwt, dat er op dit gebied duidelijkheid zal komen en het College na de hernieuwde debatten zal inzien, dat niet alleen de besluiten van den Raad moeten worden uitgevoerd, maar ook de verordeningen moeten worden nageleefd. De heer van der Kwaak zegt, dat men als Raadslid bij de behandeling van het vraagstuk der werkloosheid in de gemeente eigenlijk geen vragen moest stellen, maar aan wijzingen zou moeten geven, die, werden zij in acht genomen, tot vermindering van de werkloosheid zouden kunnen leiden. De vermindering van het aantal werkloozen is een gebiedende eisch, zoowel voor de werklooze arbeiders zelf als voor het toekomstig lot der gemeente-financiën. Ook voor het jaar 1938 zijn de uitgaven voor Maatschappelijk Hulpbetoon schrikbarend. Men spreekt in den Raad steeds over het zoeken van contact tusschen het gemeentebestuur en de industrie. Heeft de gemeente echter de beschikking over industrie-terreinen en zoo ja, is het College dan bereid den Raad voor te stellen deze terreinen zoodanig in te richten, dat zij gemakkelijk door eventueele gegadigden kunnen worden aangekocht? Indien de gemeente niet de beschikking over dergelijke terreinen heeft, is het College dan bereid den Raad voor te stellen, daarvoor in aanmerking komende terreinen aan te koopen b.v. terreinen aan den Hoogen Rijndijk en langs het Rijn-Schiekanaal. Men dient hierbij te bedenken, dat de gemeente de laatste jaren fabrieksgebouwen heeft gekocht met het doel, ze te sloopen (van Hoogstraten; Nutrix; Katoenfabriek). Het staat voor spreker niet vast, dat indien de gemeente deze gebouwen niet had gekocht, ze zouden zijn overgegaan in handen van anderen, die ze ook hadden gesloopt. Wat zou b.v. de firma Wijtenburg hebben gedaan, indien niet te juister tijd het tegenwoordige fabrieksgebouw in haar handen was gekomen? Ook deze industrie zou zich dan naar een andere gemeente hebben verplaatst. Bij de vaststelling van uitbreidings- en saneeringsplannen dient men de fabrieksgebouwen zooveel mogelijk links te laten liggen. Spreker geeft het College en in het bijzonder den Wet houder van Sociale Zaken in overweging volle aandacht te wijden aan de herscholing van arbeiders. Deze zaak heeft vele kanten, maar wat te dien aanzien in Den Haag mogelijk is, moet toch ook in Leiden mogelijk zijn. Spreker plaatst de idee van herscholing van arbeiders tegenover de idee van werken-voor-steun. Het is voor spreker Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen, (van der Kwaak.) nog een open vraag, of door het werken-voor-steun geen nieuwe werkloozen worden gemaakt. Komende tot een bespreking van het kleeding-, dekking en schoeiselfonds zegt spreker, dat het beroep van den Minister van Sociale Zaken op de offervaardigheid van de geheele Nederlandsche bevolking voor alle werkloozen hem eenigszins vreemd heeft aangedaan, aangezien alleen de crisis-werkloozen van dit fonds profijt zullen hebben en de armlastigen er naast staan. Hierdoor wordt ontegenzeglijk de tegenstelling armlastigen-crisiswerkloozen nog grooter. Ligt ook hier niet een taak voor de gemeente? Dat ook ge zinnen met een kind of zonder kinderen en de alleenstaanden niet aan dit fonds kunnen deelnemen, maakte deze regeling voor spreker niet sympathieker. Toch schuilt voor hen, die wel gebruik van dit fonds kunnen maken, daarin veel goeds. Spreker betreurt dan ook de houding van de vakbeweging. De vakbeweging heeft in het algemeen een passieve houding aangenomen, de moderne vakbeweging heeft deze regeling positief bestreden. Nu kan men bezwaren hebben, maar het gaat niet aan te trachten den opzet van dit fonds in den grond te boren. Inderdaad is de naam „spaarregeling" niet gelukkig gekozen. In het algemeen wordt dan ook met een zekere ironie over het „sparen" gesproken. Echter zeker is ook thans de toestand zoo, dat in het steunbedrag een zeker percentage begrepen is voor aanschaffing van kleeding en schoeisel; in werkelijkheid wordt door bijna alle gesteunden ook een deel van den steun voor dat doel besteed. Trouwens, hiermede wordt ook in Leiden, blijkens den opzet van den schoeiseldienst, rekening gehoudenimmers, daarbij laat men de werkloozen toch ook in de reparatiekosten bijdragen. Op sprekers vraag in de sectie (blz. 29) om te beletten, dat in de nieuwe stadswijken woonhuizen tot winkels worden ingericht, geeft het College een tweeledig antwoord. Wanneer de inrichting van woonhuizen tot winkels gepaard gaat met verbouwing, is daarvoor bouwvergunning vereischt en worden de bouwaanvragen, indien de huizen binnen het gebied van het uitbreidingsplan zijn gelegen, getoetst aan de bebouwings-voorschriften van het uitbreidingsplan. Niet gezegd wordt, of hier een uitwendige of inwendige ver bouwing bedoeld wordt. Indien zulk een vergunning ver eischt wordt voor een inwendige verbouwing, dan moet spreker tot zijn spijt constateeren, dat meermalen een ver bouwing is tot stand gebracht, waarbij niet is rekening ge houden met de bebouwingsvoorschriften van het uitbreidings plan. In de tweede plaats zegt het College, dat zonder ver bouwing geen vergunning vereischt is om in woonhuizen een winkelbedrijf te vestigen. In andere gemeenten, b.v. Den Haag, bestaat wel een dergelijke verordening die dit kan verhinderen. Het is voor den gevestigden middenstand dikwijls zeer pijnlijk, dat men op eenvoudige wijze en met zeer geringe kosten één of meer winkels bij zich krijgt, terwijl men bij huur of aankoop van een winkelpand op grond van het uitbreidingsplan geen gevaar behoefde te vreezen voor meer concurreerende winkels. Ook in aesthetisch opzicht is het niet juist, dat men thans dit euvel niet kan tegenhouden. Spreker is in zijn meening over deze zaak versterkt door de opmerking van den Voorzitter, bij de behandeling der Monumentenverordening, over de fraaie omgeving van de Petruskerk; juist in deze omgeving echter, evenals in de omgeving van de Cobetstraat, doet dit euvel zich zeer veel voor. Spreker zou het dan ook zeer toejuichen, wanneer binnen korten tijd kon worden nagegaan, hoe aan dit euvel paal en perk te stellen is. Spreker ondersteunt den aandrang door enkele leden uit geoefend om den arbeidscontractanten, die reeds enkele jaren bij de gemeente werkzaam zijn, een vaste aanstelling te verleenen. Opvallend zijn de maatstaven, die men thans aanlegt. Bij een bedrijf als de Posterijen, Telegrafie en Telefonie heeft men op tijd met het funeste systeem van arbeidscontractanten gebroken. Personen, die vier of meer jaren in dienst waren, hebben een vaste aanstelling gekregen. Hier heeft men dan een richtlijn, hoewel het aantal dienst jaren nader bezien zou kunnen worden. Het meten met ongelijke maten komt dan echter niet meer voor. Spreker wijst in het bijzonder op de groep van de maat schappelijke werkers, die in deze tijdsomstandigheden een bijzonder zware taak hebben, zoodat het billijk is, dat zij weten, waaraan zij toe zijn. Men voert weieens als tegenargument aan, dat deze per sonen hopelijk slechts tijdelijke diensten verrichten. Indien echter deze personen of een gedeelte van hen door veranderde tijdsomstandigheden niet meer noodig zijn, zal de opleving wel van dien aard zijn, dat ze ook in andere takken van dienst merkbaar is en men daar zeker deze krachten zal kunnen gebruiken. Nu enkele Raadsleden een beroep hebben gedaan op de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1938 | | pagina 17