MAANDAG 14 FEBRUARI 1938.
29
Vernieuwing verwarmingsketels Stadsgehoorzaal.
(Hcssing e.a.)
De heer Hessing vraagt of bij de beproeving van de ketels,
die toch ongetwijfeld periodiek plaats vindt, niets is gebleken
van de gebreken, die zich thans voordoen.
De heer Wilbrink zegt, dat van deze gebreken toen inder
daad niets gebleken is. Deze ketels zijn zeer vlug weg. Men
heeft er in het geheel niet op gerekend, dat die ketels practisch
nu al versleten zouden zijn. De constructie van de ketels
was zoodanig, dat de gebreken niet eerder konden worden
geconstateerd, waarvoor bij de nieuwe ketels maatregelen
zijn genomen. Deze omstandigheid heeft niemand kunnen
voorzien.
De heer Hessing verheugt zich, dat in de toekomst maat
regelen zullen worden genomen om dit te voorkomen, maar
bij een eenigszins serieus onderzoek vooral van ketels hadden
deze maatregelen ook in het verleden reeds kunnen worden
getroffen. In dit verband spreekt spreker min of meer zijn
afkeuring uit over het feit, dat de betrokken dienst in het
verleden dit euvel niet heeft opgemerkt.
De heer Wilbrink gelooft niet, dat de betrokken dienst
daaraan veel heeft kunnen doen. De ambtenaren van Ge
meentewerken zijn geen verwarmingstechnici en aanvaarden
de zaak in vertrouwen op de verklaringen van de verwarmings
technici. Wanneer men echter achteraf gebreken ontdekt,
die men niet kan bemerken, dan kan men Gemeentewerken
daarvan geen verwijt maken.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
Thans komt aan de orde het voorstel van orde van den
heer Bergers, luidende:
„Ondergeteekende heeft de eer den Raad voor te stellen,
punt b en c van de aanvullende agenda van de Raadsver
gadering van a.s. Maandag 14 Februari, aan te houden."
De heer Bergers stelt voor, de behandeling van het prae-
advies (Ingek. Stuk No. 35) uit te stellen, uitsluitend op
dezen grond dat het pas verschenen is en de Raadsleden
te weinig tijd hebben gehad om zich in te werken en overleg
te plegen. Tevens stelt spreker voor het praeadvies op de
motie van den heer van Weizen aan te houden, omdat dit
dezelfde aangelegenheid betreft.
De heer van Weizen kan zich wel vereenigen met het
voorstel van den heer Bergers.
De Voorzitter zegt, dat het College behandeling van deze
beide praeadviezen bij de begrooting op prijs had gesteld,
doch waar de Raadsleden nog niet voldoende voorgelicht
zijn, heeft het College geen overwegend bezwaar tegen uitstel.
Het voorstel van den heer Bergers wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
XV. Begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente
van het jaar 1938. (189 van 1937)
Hierbij komen tevens in behandeling de desbetreffende
moties en voorstellen, alsmede de verschillende adressen.
De heer van Eek zegt, dat de houding van personen zoowel
als van lichamen in het algemeen wordt bepaald door de
beginselen, die zij belijden, en in het bijzonder door de om
standigheden, waaronder zij moeten optreden. Dit geldt ook
voor den Leidschen Raad. De omstandigheden waaronder
men thans leeft, zijn bijzonder ernstig en kunnen misschien
vandaag of morgen tot een wereldoorlog leiden; het geweld
wordt op den voorgrond gesteld, het geloof in het geweld
wordt allerwegen gepropageerd en helaas ook toegepast.
Wat kan men nu doen, gemeenschappelijk en individueel,
om te trachten een betere gezindheid te weeg te brengen?
Ook hier is het de plicht te trachten, zooveel mogelijk een
mildere gezindheid aan te kweeken en op den voorgrond te
stellen de waarde van de toepassing van de beginselen van
liefde en rechtvaardigheid.
De toestand plaatselijk is bijzonder somber. Er heerscht
groote werkloosheid, die eenigen tijd geleden is afgenomen,
doch daarna weer is toegenomen. Op het oogenbhk is het
aantal werkloozen iets minder dan een jaar geleden. Inzake
de werkloosheid is er dus niet veel verandering gekomen.
Dit beteekent echter niet, dat daardoor de ellende, door de
werkloosheid veroorzaakt, verminderd is. Dikwijls zijn de
Gemeente-begrooting Algemeene beschouwingen,
(van Eek.)
menschen reeds jaren lang werkloos. Die werkloosheid brengt
te weeg een vermindering van inkomsten in de gansche
gemeente; in het bijzonder lijdt daaronder de middenstand;
achter de groote spiegelruiten en prachtige étalages zit ook
veel ellende en smart verborgen. Het is niet te verwonderen,
dat het algemeen verlangen in de gemeente is naar meer
werk, naar grooter koopkracht, naar vermindering van
lasten. Het gemeentebestuur is financieel onmachtig om
aan deze wenschen tegemoet te komen. Eenerzijds hebben
de gemeentenaren behoefte aan meer uitgaven vanwege
het gemeentebestuur, anderzijds aan meer inkomsten. Die
meerdere inkomsten moeten worden gevonden door hoogere
lasten op te leggen; het gemeentebestuur is daartoe zelfs
niet in staat en moet zelfs bij vermeerdering van inkomsten
en vermindering van uitgaven nog zien om de begrooting
sluitend te maken.
Men kan zich afvragen, of het onder deze omstandigheden
wel zin heeft, begrootingsvergaderingen te houden en of
niet even goed de begrooting zou kunnen worden opgemaakt
door een ambtenaar en aan de gemeenteraadsleden zou
kunnen worden toegezonden, daar men toch wel vooruit
weet, dat de begrooting bijna precies zoo zal worden vast
gesteld als zij is ingediend.
Deze vraag zou getuigen van een oppervlakkig inzicht in
de wijze van behandeling van de publieke zaken. Het heeft
spreker dikwijls gehinderd, dat men de waarde van een
vergadering alleen beoordeelt naar de besluiten, welke daarin
zijn genomen. Ook de plaatselijke pers heeft zich menigmaal
aan deze fout schuldig gemaakt. Zijn in een vergadering
belangrijke besluiten genomen, dan vindt men, dat de
vroedschap bijzonder goed werk heeft verricht; is in een
vergadering veel gesproken, maar zijn er in het geheel geen
of geen belangrijke besluiten genomen, dan acht men dit
een vermorsing van den nationalen tijd.
Spreker staat hier vierkant tegenover. De samenkomsten
van publieke lichamen hebben niet alleen tot doel het nemen
van besluiten, maar ook het verrichten van opvoedenden
arbeid. Het kan zijn, dat in een vergadering geen belangrijk
besluit is genomen, maar toch gedachten zijn geuit of woorden
zijn gesproken, die bevruchtend werken en later leiden tot
goede daden.
Bovendien zijn de Raadsleden de vertegenwoordigers van
de burgerij in al haar verschillende schakeeringen. Zij ge
ven dus ongeveer de openbare meening weer, maar zij be
vruchten ook de openbare meening. De Raadsleden zijn
over het algemeen de menschen, die het vertrouwen hebben,
maar ook grooten invloed oefenen in allerlei kringen. Indien
in de Raadsvergaderingen bij de behandeling van de zaken
gedachten worden geuit, die den toets van de critiek kunnen
doorstaan, mag men aannemen, dat het gesproken woord
verder wordt gebracht.
Al zal dus de beraadslaging over deze begrooting daarin
waarschijnlijk geen verandering brengen, het kan toch van
belang zijn, dat de vertegenwoordigers van de burgerij
vragen, wat er zal moeten gebeuren om een beteren toestand
te scheppen.
Een publiek lichaam heeft tot taak de menschlieid op te
voeden voor een maatschappij, die staat op hooger stoffelijk,
geestelijk en zedelijk peil. Bij de beraadslagingen en bij het
nemen van besluiten hebben de Raadsleden zich af te vragen,
of zij in deze richting werkzaam zijn.
Bij de beantwoording van de vraag, wat men kan doen
om de maatschappij stoffelijk op hooger peil te brengen,
zal men op den voorgrond moeten stellen, dat de twee ele
menten, die te zamen kunnen veroorzaken, dat de maat
schappij welvarender wordt, arbeid en kapitaal, zooveel
mogelijk nuttig worden gebruikt en dat de werkloosheid
wordt bestreden. Dit zeggende bepleit spreker de ordening,
de bevordering van een goede verhouding tusschen verbruik
en voortbrenging. Spreker betreurt het daarbij, dat de Regee
ring in dit opzicht een totaal hulpelooze houding aanneemt.
De volledige orde, waarbij alle kapitaal en alle arbeid goed
worden gebruikt, is alleen in een socialistische maatschappij
te bereiken. Dit neemt niet weg, dat ook in het kapitalisme
pogingen kunnen worden aangewend om de werkloosheid te
bestrijden en de kapitalen goed te gebruiken als middel om
de welvaart te verhoogen.
In de tweede plaats moet men trachten de menschheid
geestelijk zoo weerbaar mogeüjk te maken. De sociaal
democraten zijn voorstanders van kosteloos onderwijs. Opdat
de kinderen kunnen worden opgevoed tot een zoo hoog
mogelijken staat van ontwikkeling, dienen middelen te
worden geschapen, welke de ouders in staat stellen langen
tijd de vruchten van den arbeid hunner kinderen te ontberen.
De sociaal-democraten betreuren het dan ook, dat de Regee
ring zich verplicht heeft gezien de groote klassen te hand-