3
bet terrein, de aanlegkosten hoog zouden zijn; die kosten
moesten n.l. worden geraamd op 74.000.—.
In verband met een en ander hebben wij toen de moge
lijkheid onderzocht van verplaatsing van het oefenterrein
naar een stadsgedeelte, alwaar bedoelde moeilijkheden zich
niet of althans in mindere mate zouden voordoen.
Het oog is daarbij gevallen op de reeds aan de gemeente
toebehoorende gronden nabij den Haagweg, ten zuiden van
de Toussaintkade, waarop zeer goed een exercitieterrein
van voldoende grootte kan worden gemaakt, terwijl in
verband met de hoogere ligging en andere omstandigheden
de kosten van aanleg slechts op 54.000.behoeven te
worden geraamd, derhalve aanmerkelijk lager dan voor het
aanvankelijke plan.
Dit nieuwe terrein, waarmede ook het Eijk zich kan
vereenigen, krijgt een oppervlakte, van 5.86.00 H. A.
een gedeelte er van zal worden ingericht voor sportveld,
waarvan de kosten zijn begrepen in het evengenoemde
bedrag van 54.000.
Dit bedrag is exclusief de grondwaarde en exclusief bouw
van eventueele tribune, hindernisbaan en dgl., zoodat
indien het Eijk dergelijke inrichtingen noodig mocht achten,
deze voor zijn rekening komen. De gemeente moet een
toegangsweg naar het terrein maken in het verlengde van
de Da Costastraat, met een verbinding over de Stinksloot.
De wijze, waarop dit dient te geschieden, zal nader onder
oogen worden gezien; in het bedrag van 54.000.zijnde
kosten van den toegangsweg c. a. niet begrepen.
Ten aanzien van de ingebruikgeving van het oefenterrein
c.a. is met het Eijk overeenstemming bereikt op den
volgenden voet.
De verhuring geschiedt voor den tijd van 10 jaren tegen
een bedrag van 1250.per jaar. De gemeente draagt
de kosten van onderhoud van het oefenterrein en het
sportveld, doch daartegenover komt aan de gemeente de
opbrengst van de beweiding, en verkrijgt zij het recht van
medegebruik van het sportveld; verder kan zij over het
terrein c.a. beschikken voor het houden van openbare
volksfeesten en andere volksvermakelijkheden, mits deze
feesten en vermakelijkheden niet worden gehouden met een
revolutionair doel en tijdens die feesten en vermakelijkheden
geen revolutionaire propaganda of propaganda tegen de
weermacht op liet terrein worden toegelaten; dezelfde
restrictie geldt voor het medegebruik van het sportveld,
(voorwaarden d en e).
"Voorts - heeft' het- 'Eijk - er geen -bezwaar tegen het voor
den bouw van het sportfondsenbad benoodigde gedeelte van
het Schuttersveld desgewenscht reeds dadelijk af te staan,
indien de gemeente zich verbindt, dat het nieuwe oefen
terrein c.a. uiterlijk op 1 Mei 1938 gereed is; deze regeling
zal den voortgang van het plan van het sportfondsenbad
zeer bevorderen.
Met de Oommissie van Fabricage achten wij deze regeling
aannemelijk, behoudens, dat een lid van die Oommissie en
de minderheid van ons College zich tegen de genoemde
voorwaarden i en e hebben verklaard.
Onder mededeeling, dat de in verband met een en ander
noodige wijzigingen van het uitbreidingsplan, die niet van
ingrijpenden aard zijn, nader bij Uwe Vergadering aanhangig
zullen worden gemaakt, geven wij U thans in overweging
te besluiten:
a. door vaststelling van den overgelegden begrootingsstaat
model D een bedrag van ƒ54.000.op den kapitaaldienst
der begrooting 1937 te brengen voor den aanleg van een
militair oefenterrein met sportveld op de gronden nabij
den Haagweg ten zuiden van de Toussaintkade, op de mede
overgelegde kaart in geel aangegeven;
b. na het gereed komen van het sub a. genoemde militair
oefenterrein met sportveld, een en ander te verhuren aan
den Staat der Nederlanden tegen een jaarlijkschen huurprijs
van 1250.voor den tijd van 10 jaren, zulks op den
voet, vermeld in de missive van den Minister van Defensie
d.d. 23 November 1936.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 10. Leiden, 22 Januari 1937.
Zooals Uw Vergadering bekend is, is de gemeente eige
naresse van het vischrecht in de Vroonwateren, welk recht
niet inhoudt den eigendom van het water en van den
ondergrond. Ter zake van de pacht van de visscherij ont
vangt de gemeente jaarlijks 1975.
Bovendien geniet de gemeente in verband met dit visch
recht, inkomsten door de afgifte van baggerconsenten, en
van vergunningen tot het innemen van gedeelten van het
vischwater voor schuitenhuizen, steigers enz.; tot voor
eenige jaren had zij ook inkomsten uit het jachtrecht op
de Vroonwateren.
Geruimen tijd geleden wendde het Eijk zich tot ons
College inzake de gemeentelijke bevoegdheid ten aanzien
van de Vroonwateren, waarbij het Eijk het standpunt in
nam, dat de gemeente alleen het vischrecht (d. i. het genot
van de visscherijhad en geen verdere rechten op de Vroon
wateren, zoodat zij niet het jachtrecht of het recht tot
heffing van vergoedingen voor schuitenhuizen enz. zou
hebben. Het Eijk verklaarde zich voorts bereid het visch
recht af te koopen.
In beginsel ging ons College met dezen afkoop accoord,
omdat dit wederom een belangrijke stap naar de liquidatie
van het vraagstuk der z.g. buitenbezittingen beteekende.
Nadere onderhandelingen moesten echter nog gevoerd wor
den over de door het Eijk te betalen afkoopsom. De ge
meente stelde hierbij, dat op het vischrecht, behalve de
inkomsten uit de verpachting van dit recht, in ieder geval
ook steunden de inkomsten uit de bovengenoemde vergun
ningen tot het innemen van gedeelten van het vischwater.
Het Eijk deelde dit standpunt niet en wenschte bij het
bepalen van de afkoopsom alleen rekening te houden met
de gekapitaliseerde opbrengst van de visscherij, en derhalve
niet met andere inkomsten.
Het Eijk bood ten slotte voor het vischrecht 50.000.
een bedrag, dat wij in de gegeven omstandigheden, be
houdens Uw goedkeuring, meenden te moeten accepteeren.
Wij geven Uw Vergadering onder verwijzing naar de in
de Leeskamer ter visie liggende stukken, mitsdien in over
weging aan den Staat der Nederlanden tegen den prijs van
ƒ50.000.— te verkoopen het vischrecht op de z.g. Vroon
wateren, gelegen onder de gemeenten Warmond, Alkemade,
Eijnsaterwoude en Woubrugge.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 11. Leiden, 22.Januari 1937.
In het hieronder afgedrukt verzoek van 11 December
1936 vraagt de N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij in
gevolge art. 9 van haar statuten en art. 17 van de concessie
voorwaarden de toestemming van Uw Vergadering voor den
verkoop van eenige perceelen duingrond aan de gemeente
Katwijk.
Met den Gemeentelijken Commissaris bij genoemde ven
nootschap zijn wij van oordeel, dat tegen dezen verkoop
onder de ter visie gelegde voorwaarden geen bezwaren
bestaan.
Wij geven mitsdien in overweging goed te keuren, dat de
N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij aan de gemeente
Katwijk verkoopt de in het verzoekschrift vermelde per
ceelen duingrond.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Baad van de Gemeente Leiden
geeft met verschuldigden eerbied te kennen de N.V.
Leidsche Duinwater Maatschappij, gevestigd te Leiden,
dat zij noodig oordeelt de haar toebehoorende gronden,
gelegen ten Zuiden van Katwijk aan Zee, kadastraal bekend
gemeente Katwijk, Sectie A. nos. 3375, 3376, 3377, 3378,
3379, 3380, 3383, 3384, 3387, 3388, 3469, 3470,3471,3472,
3473,3474, 3475, 3476, 3477, 3489, 3490, 4338, 4340, 7031
en 7032, gezamenlijk groot 3.03.43 li.a. en „in groen" op
bijgaande teekening aangegeven, aan de gemeente Katwijk
te verkoopen.
Eedenen waarom requestrante zich tot Uwen Eaad wendt
met beleefd verzoek haar, overeenkomstig Art. 17 der con
cessievoorwaarde^ de vereischte vergunning te willen ver-
leenen.
't Welk doende enz.
te Leiden, den Hen December 1936.
N.V. Leidsche Duinwater Maatschappij,
P. C. Linden bergii, Directeur.
N°. 12. Leiden, 22 Januari 1937.
In haar ter visie liggend schrijven, d.d. 20 November 1936,
geeft de Commissie voor het Oud-Archief in overweging
de verordening, regelende de heffing van leges en expeditie-