GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 107 IHeSEOHEir HITEKEN. N°. 168. Leiden, 9 November 1937. Gelijk U bekend is werden door Uwe Vergadering om praeadvies in onze handen gesteld voorstellen van Uwe mede-Leden Mevr. C. P. Braggaarde Does en de heeren Dr. D. A. van Eek en T. S. Goslinga, betreffende school- kinderkleeding, -voeding en/of -schoeisel. Ofschoon tusschen deze voorstellen onderling nauwelijks eenig ander verband bestaat, dan dit, dat zij alle onder werpen betreffen, welke op hetzelfde terrein liggen, scheen ons dit i.e. toch voldoende om alle drie voorstellen tezelfder tijd bij U aan de orde te stellen. Alvorens over te gaan tot nadere beschouwing van elk voorstel in het bijzonder, moge nog deze algemeene op merking voorafgaan, dat tot ons leedwezen allerlei omstandig heden, zooals hierna zal blijken, groote vertraging in het uitbrengen van dit, ons prae-advies hebben gebracht. Het eerste van bovengenoemde voorstellen, n.l. dat van Mevr. Braggaarde Does, luidt als volgt: ,,Ondergeteekende stelt voor, om bij schoolkindervoeding en -kleeding schoenen te verstrekken in plaats van klompen en de daarbij behoorende reparatie". Nadat omtrent deze aangelegenheid verschillende confe renties hadden plaats gehad tusschen ons College en het bestuur van de Vereeniging voor Schoolkinderkleeding en schoolkindervoeding en tusschen dat bestuur en Mevr. Braggaarde Does, achtten wij het alsnog gewenscht een Commissie in te stellen om ons inzake de organisatorische en financiëele zijde van deze zaak van voorlichting te dienen. Op ons verzoek namen in deze Commissie zitting Uw mede-Lid Mevr. Braggaarde Does, de Secretaresse van de Vereeniging voor Schoolkinderkleeding en school kindervoeding, de Directeur van Maatschappeüjk Hulp betoon en de heer H. M. Simonis. Na grondig onderzoek heeft de Commissie ons haar advies doen toekomen. Uit dat advies blijkt, dat zij van meening is, dat, indien in plaats van klompen, schoenen en reparatie mochten worden verstrekt, de kosten zullen stijgen met ten minste 13.767.per jaar. De Commissie, die, indien tot deze verstrekking mocht worden besloten, de organisatie ervan zou wenschen toe te vertrouwen aan de Vereeniging voor Schoolkinderkleeding en schoolkindervoeding, is van gevoelen, dat de reparaties zouden kunnen worden verricht door werklooze schoen makers, tengevolge waarvan aan steun een bedrag van maximaal 2500.per jaar zou vrijvallen. Verder deelt de Commissie mede, dat zij ,,van de stelling (is) uitgegaan, „dat door de ouders per kind en per reparatie van zolen, „en hakken, een bedrag van 0.25 zal moeten worden „bijbetaald", hetgeen per jaar een bedrag van 2550.— zou opleveren. Aldus komt zij tot een extra-uitgaaf van ten minste 8717.per jaar. Met alle waardeering voor het door de Commissie ver richte werk en met alle respect voor hare deskundigheid zijn wij van meening, dat, indien tot verstrekking van schoenen en reparatie zou worden overgegaan, zooal niet terstond, dan toch weldra op een aanzienlijke overschrijding van het door de Commissie geraamde bedrag van de extra- kosten zou moeten worden gerekend. Het komt ons n.l. voor, dat het niet zeker is of, althans op den duur, wel met verstrekking van één paar schoenen per kind en per tien maanden en daarop is de raming gebaseerd kan worden volstaan. Verder achten wij het feitelijk niet ver antwoord en practisch niet uitvoerbaar de ouders, die in zulke benarde omstandigheden verkeeren, per kind en per reparatie van zolen en hakken 0.25 te doen betalen. Doch ook al zou dit alles wel kunnen, dan nog zou met deze verstrekking een bedrag van circa ƒ9000.per jaar gemoeid zijn. En nu wil het ons toeschijnen, dat, zelfs al zou men de verstrekking van schoenen reparatie uit hygiënische en sociale overwegingen verkiezen boven de verstrekking van klompen, men het toch met ons eens zal zijn, dat het niet verantwoord is in de moeilijke financieele omstandig heden van onze gemeente, voor. deze aangelegenheid zulk een bedrag uit te trekken en dat nog te minder waar onze gemeente in vergelijking met andere gemeenten, wat de verstrekking van voeding, kleeding en schoeisel aan school gaande kinderen betreft, vrijwel aan de spits staat. Wij zien ons dan ook genoopt U in overweging te geven het voorstel van Mevr. Braggaarde Does niet aan te nemen. De minderheid van ons College verklaarde zich voor verstrekking van één paar schoenen per kind en per tien maanden, doch, ter beperking van de kosten, zonder gratis reparatie, waarmede volgens berekening van de commissie een hoogere uitgave van i 2.200.'s jaars zou zijn ge moeid. De meerderheid van ons College kan zich met dit denkbeeld niet vereenigen en zulks niet alleen op financieele gronden, doch ook en eigenlijk vooral uit deze overweging, dat het doel van de verstrekking van schoeisel, nl. bevor dering van het schoolbezoek, zou worden voorbij gestreefd. Immers zullen de ouders dikwijls niet bij machte zijn de kosten van reparatie van de schoenen te betalen en zullen zij dan noodgedwongen de kinderen de school moeten doen verzuimen. In tegenstelling derhalve met de verstrekking van klompen, welke ongetwijfeld strekt ter bevordering van het schoolbezoek, zou verstrekking van één paar schoenen per kind en per 10 maanden zonder gratis repa ratie het averechtsche gevolg hebben, dat daardoor juist het schoolverzuim in de hand zou worden gewerkt. Het tweede van de bovenbedoelde voorstellen, n.l. het voorstel van den heer Dr. D. A. van Eek, luidt: „De Baad besluit het aantal gemeentelijke vertegen woordigers in het bestuur van de vereeniging „schoolkinder- voeding en -kleeding" met een te vermeerderen en dus te „brengen van een op twee." Wat dit voorstel betreft deelen wij de opvatting van het bestuur der bovengenoemde Vereeniging, dat, indien de aan neming ervan zou beteekenen den eersten stap op den weg naar vertegenwoordiging van verschillende politieke partijen in het bestuur, daartegen ernstig bezwaar zou bestaan. Aan gezien die mogelijkheid o.i. geenszins is uitgesloten immers wat men de eene partij zou toestaan, zou bezwaarlijk aan de andere partijen kunnen worden geweigerd schijnt ons aanneming van dit voorstel alleen reeds op dezen grond niet gewenscht. Bovendien achten wij één gedelegeerde in het bestuur ruimschoots voldoende. Naar onze meening is het daarbij onverschillig tot welke partij de gedelegeerde behoort, mits hij slechts het werk, aan die functie verbonden, met volle toewijding verricht. Dit laatste nu is i.e. zeer zeker het geval. Verder mogen wij er op wijzen, dat door aanneming van het voorstel een bedenkelijk praecedent zou worden ge schapen wat men thans zou doen ten aanzien van boven genoemde vereeniging zou daarna ook kunnen geschieden ten aanzien van een instelling als b.v. „Kennis is Macht". Op die wijze zou het particuliere karakter dier vereenigingen gevaar loopen en zou de o.i. onjuiste toestand kunnen ontstaan, dat de Vereenigingen, in schijn nog zelfstandig, in werkelijkheid echter semi-gemeentelijke instellingen zouden zijn. Op deze gronden moeten wij, in meerderheid, aanneming van het voorstel-van Eek ontraden. De minderheid van ons College verklaarde zich voor de door den heer van Eek voor gestelde vermeerdering van het aantal gemeentelijke ver tegenwoordigers in het evengenoemd bestuur. Het derde van de bovenbedoelde voorstellen, t. w. het voorstel van den heer T. S. Goslinga, luidt als volgt: „De Baad, overwegende, dat door den nood der tijden ,,in vele gezinnen onder de burgerij het geregeld gebruik „van warm voedsel zeer veel te wenschen overlaat, blijkende „dit onder meer door de groote toename der schoolkinder- „voeding, „a. besluit onder nader te bepalen voorwaarden en op nadcr\ „te bepalen wijze, op een niet te klein aantal distributie- A „plaatsen warm voedsel verkrijgbaar te stellen voor een ieder j „die daarvoor naar het gevoelen van Burgemeester en Wet- „houders in aanmerking komt, elk gezin naar zijn behoeften^ „b. tegelijk met het verkrijgbaar stellen van dit warm voedsel, „de schoolkindervoeding te beëindigen, op grond van de „overweging, dat bij uitvoering van het sub a. bedoelde „voorstel de schoolgaande kinderen van behoeftige ouders „wederom in de gezinnen kunnen gevoed worden". Ofschoon wij het ten zeerste zouden toejuichen indien alle schoolgaande kinderen weder in de gezinnen zouden kunnen worden gevoed en wij dus bij voorbaat zeker niet afwijzend staan tegenover een voorstel hetwelk de strekking heeft daartoe te geraken, zijn wij toch van meening, dat het bovenbedoelde voorstel niet kan worden aanvaard. In de eerste plaats niet, omdat wij betwijfelen of bij aanneming van dat voorstel van de voeding aan schoolkinderen, welke thans goed functionneert, wel veel terecht zal komen en of op die wijze aan de bedoeling van de Leerplichtwet zou worden voldaan. In de tweede plaats niet, omdat het niet mogelijk is te berekenen welke kosten met de aanneming van het voorstel gemoeid zullen zijn. Daartoe toch zou men moeten weten wat uit het voorstel niet is op te maken onder welke voorwaarden en op welke wijze het voedsel verkrijgbaar zou moeten worden gesteld, zouden de normen bekend moeten zijn, volgens welke ons College zou beslissen wie wel en wie niet voor de verstrekking van voedsel in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 1