MAANDAG 25 OCTOBER 1937. 263 Instructie personeel der school voor buitengewoon l.o. (Tepe c.a.) (Voorgeest). De heer Tepe zegt, dat zij op het oogenblik 200.be draagt en evenmin in de instructie, waarin zij niet thuis behoort, als in de salarisverordening is vermeld. Op het oogenblik vindt men ze nergens vermeld. De heer Groeneveld zou kunnen voorstellen, haar op te nemen in de salaris verordening. De heer Goslinga merkt op, dat men deze toelage ver meld vindt in de begrooting van het gesticht. De heer Tepe zegt, dat den sollicitanten niet bekend is, hoe groot de geldeüjke toelage zal zijn. De heer Groeneveld zegt, dat het hoofd der school bij aanneming van dit artikel verplicht zal zijn er genoegen mede te nemen, wanneer het College over een maand besluit de toelage vast te stellen op b.v. 100,per jaar. De Wethouder heeft eigenlijk bedoeld te zeggen, dat het hoofd der school, nu het gewone werk aan de school zeer moeilijk en onaangenaam is, bij wijze van ontspanning, in de avonduren les aan de leerling-verpleegsters mag geven. De heer Tepe merkt op, dat de heer Groeneveld wel beter weet. De heer Groeneveld zegt, dat het betoog van den Wet houder geen andere strekking had. De heer Tepe heeft natuurlijk niet bedoeld, dat het gaat om de ontspanning, maar wel om de revenuen, hetgeen de heer Groeneveld wel begrepen heeft. De heer Groeneveld blijft het wenschelijk vinden, dat het geven van de lessen wordt opgedragen aan een onder wijzer, die geen volledige betrekking heeft en vindt het in het geheel niet noodzakelijk, dat in de instructie voor het hoofd der school wordt vastgelegd, dat aan hem deze bijbetrekking moet worden gegeven. Indien artikel 9 wordt geschrapt, blijft het mogelijk dit werk op te dragen zoo wel aan het hoofd der school als aan een anderen onder wijzer, dien men daarvoor meer in aanmerking acht te komen. Nu de Wethouder heeft erkend, dat dit artikel in deze instructie eigenlijk niet thuisbehoort, handhaaft spreker de' meening, dat het geschrapt dient te worden. De heer Goslinga is het niet met den Wethouder eens, dat dit artikel niet in deze instructie thuisbehoort. De heer Tepe heeft dit ook niet gezegd, doch alleen be toogd, dat indien men deze instructie eenvoudig ziet als een instructie voor het hoofd der school, artikel 9 daarin niet thuisbehoort, omdat de vermelde werkzaamheden met het hoofdschap zelf absoluut niets té maken hebben. De heer Goslinga weet dat nog niet. Hij is toch ambtenaar van de gemeente, belast met een gestichtstaak en het ligt toch voor de hand, dat men dien ambtenaar belast met het onderwijs aan de gestichten. Dat is ook verstandig; de gemeente heeft al eens leergeld moeten betalen, doordat zij een dergelijke bepaling indertijd niet in een bepaalde instructie opgenomen heeft. Nu vraagt do heer Groeneveld, of spreker denkt dat men hiervoor niet een onderwijzer zou kunnen krijgen. Spreker zou het niet verstandig achten op deze leerlingen een werkloozen onderwijzer los te laten; spreker vindt hen daarvoor in het algemeen geen geschikte leerkrachten; het hoofd is daarvoor veel geschikter. Natuur lijk is het mogelijk, dat het hoofd hiervoor de capaciteiten blijkt te missen, maar laat men dan komen met een wijziging van de instructie. Dat gevaar acht spreker trouwens zeer gering. Artikel 9 wordt aangenomen met 24 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen: de heeren Manders, Wilmer, Coster, Eikerbout, mevr. de Cler, de heeren Beekenkamp, Würtz, Tobé, van der Kwaak, Goslinga, van der Reijden, Tepe, Wilbrink, van Stralen, Yerweij, van der Tas, de Reede, Bergers, van Weizen, Keij, Snel, Lombert, van der Laan en van Rosmalen. Tegen stemmen: de heeren van der Voort, Valentgoed, Schüller, Groeneveld, Carton, van Eek, mevr. Braggaar, de heeren Hessing en Jongeleen. De artikelen 10 tot en met 14 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, Instructie personeel der school voor buitengewoon l.o. (Jongeleen e.a.) (Voorgeest)e.a. waarna de verordening in haar geheel zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. X. Voorstel tot het vaststellen van een verordening op de zweminrichtingen en zwemgelegenheden, tevens praeadvies op het adres van de leiders en leidsters der R.-K. Jeugd- en Jongerenbeweging te Leiden inzake een verbod van gemengd baden en zonnebaden. (164) De heer Jongeleen maakt bezwaar tegen het voorgestelde verbod van gemengd zwemmen. De Voorzitter verzoekt den heer Jongeleen zich tot de algemeene beschouwingen te beperken. De heer Jongeleen meent, dat het voornaamste punt van deze geheele verordening is het verbod van gemengd zwemmen. De Voorzitter ontkent dit; de verordening heeft een veel algemeener strekking. De artikelen 1 en 2 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 3. De heer Jongeleen maakt bezwaar tegen het voorgestelde verbod van gemengd zwemmen. Spreker verwijst naar het uitvoerig debat, in de raadsvergaderingen van 7 en 21 December 1936 bij de behandeling van het voorstel inzake het Sportfondsenbad tusschen voor- en tegenstanders van gemengd zwemmen gevoerd. De tegen het gemengd zwemmen aangevoerde bezwaren hebben spreker geenszins overtuigd, dat dit de onzedelijkheid in de hand zou werken; sport beoefenaren in het algemeen en zwemmers in het bijzonder staan op een hooger plan. Zwemmers moeten wegens den aard van deze sport gezond van lichaam zijn. Personen met ziekelijke neigingen komen bij voorkeur niet in een zweminrichting. Zwemmen is een goede én ge zonde sport en in een gezond lichaam huist een gezonde geest. Spreker neemt niet aan, dat men verlangt naar gemengd zwemmen om onzedelijke gevoelens te kunnen botvierenZeer veleh zijn voorstanders van gemeügd zwemmeü, omdat dit het mogelijk maakt in gezinsverband het zwem- genot te smaken. De leiders en leidsters der R. K. Jeugd- en Jongeren beweging zeggen in hun adres, dat naar hun stellige over tuiging de zedelijkheid als volkskracht en heel in het bij zonder de jongeren worden bedreigd, omdat de laatsten den ernst der zaak niet volledig kunnen begrijpen. Spreker wil een oogenblik aannemen, dat deze leiders en leidsters al het mogelijke willen doen om de jeugd voor alle mogelijke gevaren te behoeden, maar ook dan kan men nog een andere meening zijn toegedaan. In dit verband sluit spreker zich volkomen aan bij het betoog, dat wijlen de heer Vos ter bestrijding van het verbod van gemengde baden en ge mengde zonnebaden in de raadsvergadering van 21 December 1936 (Handelingen bl. 301) heeft gehouden. Spreker heeft bovendien bezwaar tegen het verbod, omdat in tal van gemeenten het gemengd zwemmen wel toegestaan wordt. Kon men van een algemeen geldend verbod in het land spreken, dan zou het misschien eenigen zin hebben, dat de gemeente Leiden daarop geen uitzondering maakte. In de besturen der gemeenten, waar het gemengd zwemmen wel veroorloofd is, hebben ook zitting vertegenwoordigers van politieke partijen, wier woordvoerders in de gemeente Leiden het niet wenschen toe te staan. Bij de behandeling van het voorstel in zake den bouw van een Sportfondsenbad kwam de heer Hessing in de zitting van 7 December 1936 naar aanleiding van een artikel, voorkomende in.„De Gemeenteraad", officieel orgaan van de Federatie van Bonden en Centrales van R. K. Gemeente raadsleden, tot de conclusie, dat gemengd zwemmen voor Roomsch-Katholieken geen principieele kwestie is en dat dezen te dien opzichte een opportunistisch standpunt innemen. Dit komt vrijwel overeen met wat zich in andere gemeenten voordoet. Burgemeester en Wethouders van Hilversum zeggen in hun advies d. d. 15 November 1935 naar aanleiding van een adres van het Hilversumsche comité voor gezonde volks zeden, met adhaesie-betuigingen, betreffende de exploitatie en inrichting van het zwembad Crailoo o. m. ,,In overeenstemming met de destijds door Uwen Raad genomen beslissing wordt gedurende eenige uren, n.l. alleen na des avonds 6 uur, gelegenheid gegeven tot familiebad. Gelijk wij U reeds vroeger deden opmerken, is daarbij van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 3