262 MAANDAG 25 OCTOBER 1937. Verkoop gedeelte Wittesingclgracht; e.a. Goslinga e.a.) De heer Goslinga zegt, dat de kooper ook de strook water zou dempen en den daardoor te verkrijgen grond met de hem toebehoorende aangrenzende perceelen zou verheelen. Het betrof echter in dat geval den verkoop van een strook water aan een particulier en de gemeente kan zich inderdaad tegenover den Staat der Nederlanden op een eenigszins ander standpunt stellen. De heer Groeneveld heeft bezwaar tegen dit voorstel. In het Ingekomen Stuk zegt het College, dat de Witte Singel nog breed genoeg is, doch spreker betwijfelt of deze aan plemping uit een oogpunt van stadsschoon wel wenschelijk is. Dit verzoek wordt gedaan omdat op den Hortus afgra vingen plaats hebben en men dien grond graag kwijt wil. Wanneer echter deze hoek uit den singel verdwijnt, zal deze er niet mooier op worden; spreker houdt niet van lineaal-singels. Die bochten in de singels hebben historische beteekenis; vroeger maakten de singels deel uit van de vestingwerken van de stadmen moet dat niet veranderen. Bovendien bestaat de kans, dat aan den overkant van den singel de weg binnen afzienbaren tijd noodzakelijk zal moeten worden verbreed, zoodat dan ook aan de andere zijde een deel van de gracht moet worden aangeplempt. Op die wijze blijft van den mooien Witte Singel niet veel over. De heer Wilbrink zegt, dat het Rijk dezen grond noodig heeft in verband met de behoefte aan een eenigszins groo- tere gelegenheid tot wandelen in den Hortus, doordat daar eenige gebouwen bij geplaatst zijn. De bedoeling is op dezen grond paden aan te leggen, zoodat de Hortus ook in alle opzichten weer ten bate van het Leidsche publiek kan dienen. Spreker zou het ook niet mooi vinden, wanneer men daar een lineaal-singel kreeg, maar ook na de demping zal er altijd nog een flauwe bocht in dezen singel blijven. De aanplemping zal ook zoodanig plaats hebben, dat het aesthetisch aanzicht niet bedorven zal worden. Men heeft daar een zeer diepen inham. Door deze aanplemping zal het terrein van den Hortus veel doelmatiger gebruikt kun nen worden, zonder dat het aesthetisch aanzicht van den singel daardoor wordt geschaad, waar men daar altijd nog een flauwe bocht zal houden, die zeker niet flauwer is dan op andere gedeelten van de singels. Uit aesthetisch oog punt kan er dus tegen deze overdracht geen bezwaar bestaan, gezien ook de groote belangen, die hiermede voor den Hortus gemoeid zijn, die uiteindelijk ook het Leidsche publiek ten goede komen. De heer Groeneveld zal zich verder niet tegen dit voor stel verzetten, maar dringt er op aan, voorzichtig te zijn met het brengen van verandering in den loop van de singelgrachten. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. VI. Voorstel tot het verkoopen van een strook grond aan den Wassenaarscheweg, deel uitmakende van de perceelen, kadastraal bekend gemeente Leiden Sectie 1'Nis 1639 en 1640, aan P. J. van Hoeken, te Leiden. (161) VII. Voorstel tot het intrekken van het raadsbesluit van 21 Februari 1936, tot voorbereiding van een regeling met betrekking tot het vestigen van nieuwe winkelbedrijven. (162) VIII. Voorstel tot het wijzigen van de verordening op het gehruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden. (157) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter eenvolgens overeenkomstig de voorstellen VI tot en met VIII besloten. IX. Voorstel tot het vaststellen van een verordening, houden de instructie voor het hoofd en het verder onderwijzend per soneel der sehool voor buitengewoon lager onderwijs, ver bonden aan het gesticht „Voorgeest". (163) Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. De artikelen 1 tot en met 8 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 9. De heer Groeneveld heeft er bezwaar tegen, dat de gel delijke toelage nader door het College wordt bepaald. Het is gebruikelijk, dat men iemand, wien men een bepaald werk opdraagt, daarbij tevens mededeelt, welk loon hij zal Instructie personeel der school voor buitengewoon (Groeneveld e.a.) 1. o. (Voorgeest). ontvangen, zoodat hij van te voren weet, waaraan hij toe is. Spreker begrijpt niet, waarom juist het hoofd der school de lessen, welke in dit artikel genoemd zijn, moet geven, terwijl elke andere onderwijzer ze even goed kan geven. Er heerscht op het oogenblik een groote werkloosheid onder de onderwijzers, zoodat men voldoende personen kan vinden, die bekwaam genoeg voor dit werk zijn en er ook ruimschoots den tijd voor hebben. Afgezien van de vraag, wien men het werk zal opdragen, behoort dit artikel niet thuis in een instructie voor het hoofd der school. De heer Tepe kan den heer Groeneveld niet geheel on gelijk geven, wanneer deze beweert, dat het artikel strikt genomen niet in de verordening thuishoort. Het artikel bevat een verplichting voor het hoofd, die niet rechtstreeks te maken heeft met de school zelf, maar die voortvloeit uit het feit, dat hij ook is ambtenaar van de gestichten. Daarom heeft, wanneer men deze instructie beziet uit sluitend als een instructie voor de onderwijzers van die school, de heer Groeneveld gelijk, dat deze bepaling daarin niet op haar plaats zou zijn, maar deze school is nu een maal een gestichtsschool en daardoor is ook de betrekking van onderwijzer aan die school een andere dan die van een onderwijzer aan een school voor lager onderwijs of voor buitengewoon lager onderwijs. Juist omdat deze school een gestichtsschool is, heeft zich bij de samenstelling van deze instructie de vraag voorgedaan, of het niet wenschelijk en noodzakelijk was daarbij aan het hoofd de verplichting op te leggen ook les te geven aan de leerling-verpleegsters, zooals ook reeds sinds jaren gebruikelijk is. Nu er toch een instructie wordt vastgesteld, heeft men daarin willen doen uitkomen, dat juist het hoofd van die school aange wezen is dit onderwijs aan die leerling-verpleegsters te geven. Spreker geeft den heer Groeneveld toe, dat er vele werklooze onderwijzers zijn, die dit gaarne zouden willen doen, en ook, dat er misschien werklooze onderwijzers genoeg zijn, die dit ook zouden kunnen doen, maar in het belang van de gestichten is het gewenscht dat er een zekere continuïteit in dit onderwijs bestaat en dat er bovendien een zekere relatie bestaat tusschen het personeel van de eigen inrichting, in casu het hoofd, en de leerling verpleegsters. Immers, dit onderwijs is van bijzonderen aard; dit is niet gewoon lager onderwijs, zooals de onder wijzers gewoon zijn op de school te geven, maar dit onder wijs moet gegeven worden aan leerling-verpleegsters, in den regel dus meisjes van meer gevorderden leeftijd. En dan is niet de eerste de beste onderwijzer de aangewezen persoon om dit onderwijs te geven; naar het oordeel van den Directeur en van de geheele Commissie van Toezicht is daarvoor de aangewezen persoon een ambtenaar van de gestichten zelf, die langzamerhand daarin ingegroeid is. Deze bepaling is in de instructie opgenomen uitsluitend op verzoek van de Commissie, die hierin een belang gezien heeft voor het gesticht. Spreker geeft den heer Groeneveld in overweging over dit formeele bezwaar van hem dus heen te stappen. Door aanstelling van een werkloozen onderwijzer, die misschien telkens vervangen moet worden, zou de continuïteit in het onderwijs teloorgaan. Het voordeel hiervan is, dat ook bij benoeming van nieuw personeel het hoofd weet, dat hij daarvoor zal worden aangewezendaarop kan hij zich dus tevoren instellen. De heer Groeneveld vraagt:,, waarom is het noodig, dat dit hoofd meer verdient dan de andere hoofden, waarom moeten die extra-werk zaamheden juist aan hem opgedragen worden." Daarop ant woordt spreker, dat de taak van dit hoofd, naast de aan gename zijden, ook wel een onaangename zijde heeft, n.l. deze, dat het niet zoo heel eenvoudig werk is. Bij oproeping van sollicitanten is weieens gebleken, dat sommigen bezwaar maken tegen het werken aan inrichtingen als deze. Wanneer als compensatie voor het onaangename werk het geven van deze lessen aan het hoofd der school wordt opgedragen, kan dit alleen bevorderlijk zijn aan het verkrijgen van een geschikt hoofd. Spreker geeft den Raad daarom in overweging het artikel niet uit de verordening te schrappen, hoewel spreker toe geeft, dat ook na schrapping van dit artikel deze lessen als tot dusverre aan het hoofd kunnen worden opgedragen. De Commissie van Beheer heeft het juist geoordeeld, dat het werd vastgelegd in de instructie, nu deze eenmaal voor het hoofd werd vastgesteld. De heer Groeneveld vindt de argumenten van den Wet houder niet bijzonder overtuigend. Spreker heeft geen antwoord ontvangen op zijn opmerking omtrent de geldelijke toelage.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 2