250 MAANDAG 4 OCTOBER 1937. Woningbouw-Eensgczindheid. (Wilbrink.) De heer Wilbrink zegt, dat inderdaad, wanneer men de situatie in haar geheel kon overzien, de nota van Burge meester en Wethouders niets nieuws heeft gebrachtinzoover heeft de heer Schüller gelijk, maar dat sluit tevens in dat de beschuldiging van den heer Schüller, dat het College in deze nota op handige wijze twee woningbouwverenigingen tegen elkaar uitspeelt, ook onjuist is, want wanneer die nota niets nieuws brengt, maar precies de feiten, dan is er ook geen quaestie over, dat het College daarin de zaken anders stelt dan ze inderdaad zijn en dat het daarin tracht twee vereenigingen tegen elkaar uit te spelen. Dat was ook in het geheel de bedoeling niet; de bedoeling is uitsluitend, om de zaken recht te zetten, zoodat de Baad de zaken ook recht ziet, zooals ze inderdaad zijn. Dat de zaak aldus ge- loopen is, vindt zijn oorzaak in het feit, dat in de vergadering van den Baad van 7 Juni de heer Coster zich bij de stemming vergist heeft; anders ware op dien middag de zaak afge handeld en had men ongetwijfeld dezen warwinkel van be slissingen in den Baad niet gehad. Nu is inderdaad dooi den Baad aangenomen een amendement, dat denzelfden inhoud had als het voorstel-Schüller nu, maar het is toch zeer goed mogelijk, dat de Baad een amendement aanneemt op een voorstel, dat hij geamendeerd beter acht dan onge wijzigd, maar dat men tegen een afzonderlijk voorstel van denzelfden inhoud als dat amendement toch bezwaren heeft; het is zeer goed mogelijk dat men, nu men gelegenheid heeft gehad daarover objectief en onpartijdig te oordeelen, toch dat voorstel niet in het belang van de gemeente acht. Bovendien heeft de Baad aan de woningbouwvereniging ,,Ons Belang" den bouw van 40 woningen geweigerd, en dan zou het toch geen juiste beslissing zijn, om enkele weken later aan een andere woningbouwvereniging, die reeds een aantal woningen heeft gebouwd, overeenkomstig het in 1932 genomen beginselbesluit, zonder meer wèl gelegenheid te geven om te bouwen. Bovendien is het voorstel-Schüller zooals het daar ligt vrijwel onuitvoerbaar. Wanneer de heer Schüller nu in plaats van dit voorstel een motie had ingediend, waarbij de wenschelijkheid uitgesproken werd, dat het College „Eensgezindheid" zou uitnoodigen om plannen in te dienen of om besprekingen te voeren, teneinde tot de indiening van plannen bij den Baad te komen, dan zou dat nog zin hebben. Zonder inschakeling van het College, dat met den Minister moet onderhandelen, kan deze zaak zeker niet tot stand komen. Desalniettemin schakelt de heer Schüller in zijn voorstel Burgemeester en Wethouders, die nu eenmaal de geëigende en de wettelijke tusschenpersonen zijn tusschen woningbouwvereenigingen en Minister, uit. Spreker acht het voorstel-Schüller dus onaannemelijk. Een andere vraag is, of het College eens zou willen overwegen, of er gelegenheid zou zijn, „Eensgezindheid" te doen mede werken aan de uitvoering van de aan de orde zijnde saneerings- plannen, hetzij bij dat van de Geeregracht, hetzij bij dat van de Looiersstraat. Daartegen zou geen bezwaar bestaan. Spreker zou dit denkbeeld zelfs in het College willen ver dedigen, maar het is heel iets anders, want dan wordt inder daad het College het kan niet buiten het College om uitgenoodigd, in dezen de medewerking te verleenen, welke het kan verleenen. De zaak wordt dan rechtgezet, en is de Baad tevreden, indien het College zich diligent verklaart en te gelegener tijd voorstellen zal doen, wanneer er een uitgesproken behoefte aan woningen bestaat de heer Schüller drukte zich bij het citeeren van het door hem be doelde rapport iets te positief uithet rapport spreekt alleen van de mogelijkheid, dat men het volgende jaar zal moeten denken over het indienen van nieuwe plannen waarbij de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" het eerst aan bod zou komen, of haar zoo mogelijk in te schakelen wanneer een stadsgedeelte moet worden gesaneerd. Wanneer het voorstel van den heer Schüller op deze wijze wordt geïnterpreteerd, kan het College er vrede mede hebben en te zijner tijd nagaan, wat het er mede kan doen. Bij aan neming van het voorstel heeft men een uitspraak van den Baad, waarvan echter de beteekenis moet zijn, dat de ge ordende weg bewandeld dient te worden en men eerst dan, wanneer men met kans op succes bij het Rijk om financieelen steun kan aankloppen, met de woningbouwvereenigingen gaat onderhandelen. Het initiatief tot het indienen van plannen zal bij de saneering van stadsgedeelten moeten uitgaan van den dienst van Gemeentewerken en niet direct van de woningbouw vereenigingen, omdat het daarbij gaat niet alleen om den volkswoningbouw, maar ook om de volkshuisvesting in het algemeen en den aanleg van het stadsplan in het bij zonder. Spreker is den heer Goslinga erkentelijk voor diens be strijding van het voorstel van den heer Schüller, maar spreker Woningbouw-Eensgczindheid. (Wilbrink e.a.) meent ook te mogen aannemen, dat de heer Goslinga accoord zal gaan met sprekers suggesties in dezen. De Voorzitter wil gaarne van den heer Schüller vernemen, wat deze bedoelde te zeggen met de opmerking, dat aan de nota van het College een conclusie is verbonden, welke de zaak geheel en al onduidelijk maakt of met de zaak niet te maken heeft. De heer Sehüller zegt, dat volgens de conclusie van het College bij aanneming van sprekers voorstel de nog aan hangige plannen van de woningbouwvereeniging „Eens gezindheid" van de baan zijn. Volgens spreker behoeft bij aanneming van zijn voorstel het ingediende voorstel van „Eensgezindheid" niet ingetrokken te worden. Het College behoeft dan alleen met het bestuur der vereeniging te spreken over de vraag, of dit bereid is het plan te projecteeren op een ander terrein, dat goedkooper dan de gronden van Snoeker is te exploiteeren, of op de terreinen van een saneerings- plan. De Voorzitter zegt, dat het toch volmaakt juist is, dat hiermede het aanhangig verzoek van „Eensgezindheid", n.l. om te bouwen op de gronden van Snoeker, geheel van de baan is. De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga deze zaak zeer onschuldig voorstelt. Zijn gewone tactiek: alles zeer gemoedelijk maar voorstellen en voordragen en dan maar afwachten, of de raadsleden die gemoedelijkheid maar slik ken. Maar gaat men dieper op zijn betoog in, dan is het niet zoo gemoedelijk; dan komt het hierop neer, dat de heer Goslinga op het oogenblik zelfs niet wenscht te spreken over woningbouw, in welken vorm ook. Volgens den heer Gos linga duurt een saneeringsplan vele jaren; dat weet spreker; dat het jaren kan duren is bewezen, maar het behoeft niet jaren te duren. Daarvoor beroept spreker zich op de uit spraak van Wethouder Splinter; deze heeft, toen spreker dit vraagstuk hier behandelde, gezegd: dat saneeringsplan duurt ten hoogste enkele jaren. Ook de voorbereiding van den bouw van Woningwetwoningen duurt twee jaren, voordat men tot uitvoering kan komen. Nu doet de heer Goslinga heel dikik weet van dat rapport niets af, dat mag hier niet ter sprake komen als alle raadsleden dat niet kennen. Echter hebben vier fracties haar vertegenwoordigers in de Commissie van Fabricage en nu is het voor een lid van de Commissie van Fabricage nog niet verboden om zijn fractie te raad plegen over bij die commissie ingediende rapporten, waarover hij moet adviseeren. Spreker weet wel, dat men in de anti- revolutionnaire fractie zeer weinig hoort van hetgeen in de verschillende commissies klaargestoofd wordt; de sociaal democratische fractie houdt er een andere werkmethode op na; belangrijke rapporten worden in de fractie besproken. Nu is het niet zoo, dat het lid van de fractie, dat in die Com missie zitting heeft, met een bepaalde opdracht naar de ver gadering gaat en dat de fractie uitmaakt, hoe hij moet stemmen en handelen. De sociaal-democratische leden geven elkaar in hun fractievergaderingen voorlichting. Indien de leden der anti-revolutionnaire raadsfractie op dezelfde wijze handelden, zou de heer Goslinga ook kennis hebben genomen van het inmiddels ingediende rapport bij de Commissie van Fabricage omtrent de leegstaande woningen, dat in de maand Juni 1937 is uitgebracht aan Burgemeester en Wethouders. Spreker behoeft zich op dit rapport niet te beroepen, want de Baad heeft zijn besluiten genomen op grond van de rap porten, welke vóór de maand Juni zijn verschenen en den Baad bekend zijn. Het was wel heel handig van den Wethouder om te zeggen, dat de meerderheid was ontstaan door de vergissing, welke een lid bij het uitbrengen van zijn stem heeft begaan. De vergissing zou echter welkom zijn geweest, indien een lid der sociaal-democratische fractie haar had begaan. Bovendien was de vergadering onvoltallig en welken waarborg heeft de Wethouder, dat in een voltallige vergadering het voorstel niet met een andere meerderheid zou zijn aangenomen? De heer Goslinga wenscht nu, 'dat men het initiatief aan het College laat, maar de anti-revolutionnaire fractie heeft bij andere gelegenheden ook gebruik gemaakt van haar goed recht om een initiatief-voorstel in te dienen. Wanneer men dit doet, beteekent het niet, dat er bij het College gebrek aan inzicht bestaat; het kan zijn, dat er slechts verschil van inzicht bestaat omtrent de vraag, op welk tijdstip men een zaak ter hand dient te nemen. Spreker heeft geen andere lezing gegeven van hetgeen in de nota gesteld is ten aanzien van de woningbouwvereeni gingen „Ons Belang," en „Eensgezindheid", maar alleen ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 9