MAANDAG 4 OCTOBER 1937.
249
Woningbouw-Ecnsgezindheid.
(Eikerbout e.a.)
reeds verscheidene keeren is gebeurd? Men zou daarvan wel
kunnen afwijken en ook voor andere vereenigingen de ge
legenheid daartoe kunnen openstellen. Ook in verband met de
nieuwe brug over den Zijlsingel zal verbetering van de Looier
straat en omgeving misschien wel spoedig overwogen worden.
Aan deze straat staan bijna niets anders dan pakhuizen,
want nagenoeg alle woningen zijn onbewoonbaar verklaard.
Een aantal woningen komt voor onbewoonbaarverklaring in
aanmerking en in elk geval wordt het tijd, dat deze woningen
verdwijnen.
Bij de vorige behandeling van deze zaak ging spreker uit
van de overweging, dat het misschien beter zou zijn het plan
tot aankoop van het terrein van L. Snoeker los te laten.
Spreker heeft zich door den Wethouder van Eabricage laten
overtuigen, dat het beter was niet tot den aankoop van dezen
grond over te gaan. Indien men voornemens is binnenkort
aan de overzijde van den Zijlsingel te gaan bouwen, is het
misschien alleszins aanbevelenswaardig, het bestuur van de
woningbouwvereniging „Eensgezindheid" (dat er zeer veel
voor gevoelt) in de gelegenheid te stellen plannen voor den
bouw van woningen op dien grond in te dienen.
Aan het voorstel van den heer Schüller ligt de gedachte
ten grondslag, dat er te kust en te keur grond is, waarop men
wil bouwen. Waar men toch in den loop van het volgende
jaar tot den bouw van werkmanswoningen moet overgaan
en de zaak dus binnen betrekkelijk korten tijd aan de orde
komt, zal men ook wel met het bestuur der woningbouwver-
eeniging „Eensgezindheid" tot overeenstemming kunnen
komen met betrekking tot het indienen van plannen voor den
bouw van woningen, hetzij aan het Levendaal en de Binnen
vestgracht, hetzij aan een gedeelte van de Looiersstraat,
zoodat het in het geheel niet gaat over den aankoop van een
duur stuk grond. Het is ook mogelijk, dat men het gedeelte
achter de van Speijkstraat, dat eigenlijk' doodloopende
straten zijn geworden, een uitweg naar de Rijnkade wil geven,
maar daarvoor is weer aankoop van grond noodig en het is
de vraag, of er op het oogenblik reeds aanleiding bestaat om
zich daarover uit te spreken.
Spreker zal dan ook zijn stem aan het voorstel van den heer
Schüller geven in de hoop, dat aan de woningbouwvereniging
„Eensgezindheid" plannen gevraagd zullen kunnen worden.
De heer Goslinga is het met den heer Schüller eens, dat
de nota van het College d.d. 16 September 1937 de Raads
leden niet veel wijzer heeft gemaakt dan zij reeds waren.
Deze nota kon in de bestaande verwarring geen regel scheppen,
maar zij heeft den Raad wel een duidelijk overzicht van de
verschillende stemmingen en den tegenwoordigen stand van
zaken gegeven.
Het is meermalen voorgekomen, dat de Raad in de eene
vergadering een voorstel aannam, dat hij in de volgende
vergadering verwierp. De Raad kan dus ook nu vrij spreken
en vrij stemmen over het voorstel van den heer Schüller.
Men doet geenszins de eer van den Raad te kort door een
andere beslissing over het voorstel-Schüller te nemen dan
in een vorige vergadering. Met aanneming van het voorstel-
Schüller kan men toch niets bereiken; dit blijkt nu ook
duidelijk uit de rede van den heer Schüller, waar hij zegt:
men behoeft deze woningbouwvereniging ook niet geheel
nieuwen grond aan te bieden om te bouwen, men kan haar
ook een saneeringsplan opdragen. Wanneer dat de bedoeling
van den heer Schüller is, dan wil spreker het nog wel enkele
jaren in petto houden; zoover is men nog niet; alvorens
men grond voor uitvoering van een saneeringsplan kan be
schikbaar stellen, moet men eerst een saneeringsplan aan
nemen, onteigenen, afbreken, enz.; dat duurt soms jaren.
Daarmee kan men dus niets bereiken. De heer Schüller
passeert Burgemeester en Wethouders en stelt aan den
Raad voor, „Eensgezindheid" uit te noodigen plannen in te
dienen tot den bouw van arbeiderswoningen en hiervoor
de terreinen beschikbaar te stellen. Welke terreinen dat
zullen zijn, moet „Eensgezindheid" dan uitmaken. Dat
kan toch niet! Naar sprekers meening zal dit voorstel niet
tot veel succes leiden. Om een voorschot van het Rijk los
te krijgen, zal men toch moeten aantoonen, dat er woning
nood is. De heer Splinter heeft hier echter namens Burge
meester en Wethouders verklaard, dat er geen woningnood
is, maar tevens, dat het voorstel van het College in het
geheel niet de bedoeling had den vereenigingsbouw voor
altijd uit te sluiten, en dat het College de woningmarkt
van kwartaal tot kwartaal volgde en met voorstellen zou
komen, zoodra het zag, dat er behoefte kwam aan woningen.
Is het nu niet het beste in dezen het initiatief aan het College
te laten? Dit is toch niet een zaak, die aan het initiatief
van een Raadslid kan worden overgelaten. Aanneming van
dit voorstel zonder de zekerheid, dat men een Rijksvoorschot
Woningbouw-Ecnsgezindheid.
(Goslinga e.a.)
kan krijgen is een slag in de lucht; en kan alleen uitgaven
voor de gemeente veroorzaken, doordat de vereenigingen,
zich vastklampende aan die uitspraak van den Raad, on
kosten maken voor het maken van plannen, voor aankoop
van terreinen, welke kosten dan fatsoenshalve door de ge
meente betaald moeten worden. Laat de beer Schüller zijn
voorstel intrekken en vertrouwen stellen in het College; hij
is in de keuken van het College ingewijd door zijn lidmaat
schap van de Commissie van Fabricage, en hij zegt zelf:
het begint te dagen. De heer Schüller noemde een rapport,
dat hij alleen kent, dat de andere Raadsleden niet kennen
en dat daarom niet in bespreking mag komen. Spreker
protesteert er tegen, dat hier stukken besproken worden,
die aan bepaalde Raadsleden uitgedeeld worden en die
spreker niet kent; op grond van die stukken mogen hier
dan geen besluiten of conclusies genomen worden.
Dit is duidelijk en niemand zal het tegenspreken.
Volgens den heer Schüller zou reeds in de Commissie van
Fabricage zijn gebleken, dat er licht komt voor hen, die
bouwen willen. Spreker geeft den Raad in overweging, dit
af te wachten en daarbij er op te vertrouwen, dat het College
den Raad op dit punt behoorlijk zal voorlichten en tijdig
de noodige voorstellen zal indienen.
Men bereikt met de aanneming van het voorstel van den
heer Schüller niets, want daarmede verklaart de Raad niets
anders dan bereid te zijn, te zijner tijd een voorstel van
het College tot het bouwen van arbeiderswoningen door
middel van de vereeniging „Eensgezindheid" te steunen.
De Raad behoeft daarvoor geen speciaal voorstel aan te
nemen, want hij heeft nog nooit voorstellen tot het stichten
van arbeiderswoningen verworpen, maar wel, goed voor
bereid als zij gewoonlijk waren, zonder hoofdelijke stemmen
aangenomen.
Wanneer het College de pertinente verklaring, dat er
woningnood heerscht en alleen op deze wijze daarin kan
voorzien worden de conditio sine qua non voor de ver
krijging van financieelen steun van het Rijk niet kan
geven, is de aanneming van het voorstel van den heer Schüller
slechts een slag in de lucht en kan men daarmede alleen
moeilijkheden veroorzaken. Het kan de spoedige totstand
koming van arbeiderswoningen niet bevorderen, doch alleen
in den weg staan.
De heer Schüller zal dan ook verstandig handelen met
zijn voorstel in te trekken. Is de heer Schüller hiertoe niet
bereid, dan handelt de Raad verstandig met het voorstel
te verwerpen.
Het College heeft dan een schoone lei; het weet voldoende,
dat de Raad er prijs op stelt, dat geen woningnood ontstaat
en woningen van een niet te hooge huurwaarde worden
gebouwd. De Raad kan dan te zijner tijd voorstellen van
het College, op deze materie betrekking hebbende, te gemoet
zien en heeft bij aanneming van deze voorstellen de redelijke
zekerheid, dat er van de uitvoering ook iets komt. Liefdes
betuigingen als in het voorstel van den heer Schüller worden
gedaan, hebben geen practisch effect.
Respecteerende alle besluiten, welke de Raad genomen
heeft, en het geheele slagveld overziende, geeft spreker het
College en den Raad in overweging, zich in zijn kazematten
terug te trekken.
De heer Jongeleen verbaast er zich over, dat de heer
Goslinga nu wel vertrouwen in het College stelt, maar dit in
de middagzitting bij de benoeming van een onderwijzeres
niet kon doen.
De heer Goslinga zegt, dat dit ook den heer Jongeleen
weieens zal overkomen. Spreker stelt inderdaad op dit punt
vertrouwen in het College.
De heer Schüller zegt, dat de heer Goslinga in de middag
zitting op den stoel van het College ging zitten, terwijl hij
twee jaar geleden spreker heeft verweten, dat spreker dit deed.
De heer Goslinga is zijn bevoegdheid in geen enkel opzicht
te buiten gegaan. Spreker zal het woord voeren over zaken,
waarover hij spreken wil en daarvoor den heer Schüller
geen verlof vragen. Spreker wenscht niet onder de controle
van den heer Schüller te staan.
De heer Schüller noodigt in zijn voorstel den Raad uit,
op den stoel van het College te gaan zitten; hij schakelt
daarin het College ten aanzien van den woningbouw uit,
terwijl het te dien opzichte geen blijk van gebrek aan activi
teit of inzicht heeft gegeven.
Ondanks het feit, dat het voorstel in den vorm van een
amendement reeds is aangenomen, zal spreker zich de vrij
heid veroorloven, thans zijn stem er aan te onthouden.