258 MAANDAG 4 OCTOBER 1937. Verstrekking brandstoffen aan werkloozen. (Wilmer e.a.) hulpbehoevenden, waarvoor men de Regeering niet noodig heeft. Wanneer men zoo overtuigd is, dat de brandstoffen- toeslag te gering is en dat de termijn van verstrekking te kort is, dan ligt het volkomen in de bevoegdheid van Maat schappelijk Hulpbetoon, waarvan de Wethouder van Sociale Zaken voorzitter is, om voor die hulpbehoevenden, die niet gerekend worden tot de werklooze arbeiders, die maatregelen te treffen, die men noodig acht. Spreker geeft den Wethouder in overweging om, wanneer het in verband met de weers omstandigheden noodig wordt geoordeeld vóór 1 November a.s. brandstoffen te verstrekken, dan daartoe in een spoed- eischende vergadering van Maatschappelijk Hulpbetoon voor stellen te doen ten aanzien van de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden, voor wie geen Regeeringsbij- drage wordt ontvangen. Dat kan men wel bereiken en dan heeft men nog wel niet alles wat men hebben wil, maar dan heeft men tenminste een groot deel van de hulpbehoevenden geholpen; dan helpt men dezen beter dan door het zenden van een adres voor een andere categorie, wier belangen door andere instanties met veel meer vrucht en resultaat kunnen behartigd worden. De Voorzitter antwoordt den heer Goslinga, dat er hier een bijzondere reden geweest is, waarom de meerderheid van het College gemeend heeft, dat er ten aanzien van de verhooging van den brandstoffenbijslag aanleiding bestond zich toch tot den Minister te wenden, n.l. omdat het niet geheel uitgesloten scheen hoewel de meerderheid van het College het niet zeer waarschijnlijk achtte dat aan het verzoek van de grootere gemeenten in dezen zou worden gevolg gegeven en die. maatregel niet zou worden toegepast op de overige gemeenten. Waar het niet uitgesloten scheen, heeft de meerderheid gemeend, dat het niet ongewenscht was, de aandacht van den Minister te vestigen op de wenschelijkheid om rekening te houden met de verhooging van de prijzen van huisbrand. De heer Eikerbout is met de meerderheid van het College van meening, dat men moet trachten een verhooging van den brandstoffenbijslag te krijgen. Men heeft dan gedaan, wat men doen moet. Op het oogenblik tracht het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen voor de werkloozen een duurtetoeslag op de uitkeeringen te verkrijgen. Deze zaak komt natuurlijk in de contact-commissie ter sprake. Spreker vreest echter, dat indien men zich vereenigt met het voorstel, den Minister verlenging van de periode van verstrekking te verzoeken, men het onderste uit de kan verlangt en het lid op den neus krijgt. Wanneer men niets in de melk te brokkelen heeft, moet men blij zijn, als men iets krijgt. Spreker wil wel op een briefje geven, dat indien men den Minister verzoekt: duurtetoeslag op de steunuitkeeringen, verhooging van den brandstoffentoeslag en verlenging van de periode van ver strekking van huisbrand, men blij mag zijn, als een van deze verzoeken wordt ingewilligd. Wanneer de organisaties trachten een duurtetoeslag op de steunuitkeeringen te krijgen, mag men heel blij zijn, indien in dit opzicht iets bereikt wordt. De heer Snel stelt het op prijs, dat het College aan de aanneming van het eerste deel van spreker's voorstel wil medewerken. Men moet bij deze zaak niet vergeten, dat het eene in verband staat met het andere en dat men rekening moet houden met den physieken toestand van de werkloozen. Iemand, die goed gevoed en goed gekleed is kan allicht eenige dagen langer kachelwarmte ontberen dan de werk loozen, wier physieke toestand op het oogenblik veel minder gunstig is dan die van de werkenden. De heer Goslinga heeft er bezwaar tegen, dat het gemeentes bestuur het verzoek tot de Regeering richt. Andere gemeente besturen zijn niet zoo angstvallig; die komen voor de belangen van de menschen op; spreker acht dat ook de taak en den plicht van den Leidschen Raad. Volgens den heer Wilmer kan Maatschappelijk Hulpbetoon in de gevallen, waarin het noodig zou zijn, dezen maatregel nemen; dat is mogelijk, maar dan komt de verstrekking van die brandstof ook volledig voor rekening van de gemeente. Waar de uitgaven voor Maat schappelijk Hulpbetoon al tot zulk een onrustbarend peil zijn gestegen, moet men die toch niet nog eens verhoogen, wanneer er nog een kans is, dat men het van andere zijde kan krijgen. Tenslotte verzoekt spreker zijn voorstel gesplitst in stem ming te brengen. De Voorzitter heeft daartegen geen bezwaar. Verstrekking brandstoffen aan werkloozen. (Tobé e.a.) De heer Tobé heeft van den Wethouder gehoord, dat ver moedelijk 4 H.L. parelcokes minder gegeven kunnen worden. Die parelcokes worden altijd verstrekt via de Lichtfabrieken. Indien de gemeente nu van den Minister nul op het request krijgt, zou het dan niet mogelijk zijn dat de Lichtfabrieken de cokes goedkooper beschikbaar stellen voor de werkloozen, zoodat zij er meer van kunnen krijgen? De heer Goslinga zegt, dat volgens den heer Snel de Gemeen teraad voor de belangen van de ingezetenen moet opkomen, maar juist van socialistische zijde is er bij den aanvang van de crisis sterk op aangedrongen, dat de werkloozenzorg Rijks zorg zou worden en van de gemeenten zou worden afgenomen. Dit is thans practisch het geval grootendeelshet Rijk heeft zich de belangen van de werkloozen sterk aangetrokken, heeft dat uniform geregeld. Nu hebben de sociaal-democraten hun zin en nu komen zij toch telkens met voorstellen. Er is geen sprake van, dat men het de gemeenten laat betalen, zooals de heer Hessing nu zegter zijn gemeenten, die een subsidie krijgen van 99 in de kosten van de werkloozenzorg; men mag dus niet zeggen, dat het Rijk de gemeenten deze kosten Voor een groot deel laat betalen. Nu is men zoover gekomen, dat de werkloozenzorg Rijkszorg is en nu wil men de gemeen ten weer inschakelen, hoewel de Regeering daarvoor een in stantie in het leven geroepen heeft, n.l. de contact-commissie. Nu kunnen de besprekingen in den Gemeenteraad alleen uit propagandistische oogmerken worden verklaard. Men moet echter den nood van de werkloozen niet tot inzet van de propaganda maken. Men kan het met de materieele argu menten van de voorstanders van het voorstel geheel eens zijn, gelijk de heer Wilmer en spreker ook hebben gezegd, maar het is niet juist, want wat de heer Snel voorstelt, wordt in het geheele land gedaan door zijn partijgenootenpropagan da maken. Spreker wil niet verklaren, dat hij tegen den materieelen inhoud van het voorstel bezwaar heeft, maar wel, dat het niet op den weg van den Raad ligt te adresseeren, waarom spreker het betreurt, dat de meerderheid van het College zoo zwak is geweest, dat zij dit principieele standpunt heeft prijsgegeven. De heer Wilmer zegt, dat de heer Snel hem niet goed be grepen schijnt te hebben. Men moet een onderscheid maken tusschen de werklooze arbeiders en de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden. De Raad kan het voorstel om tot de Regeering een adres te richten met het verzoek, de brandstoffenvoorziening voor de werklooze arbeiders te ver beteren, aannemen of verwerpen, het resultaat zal door de beslissing naar sprekers vaste overtuiging niet veranderen. De Regeering zal onafhankelijk daarvan haar standpunt bepalen. De Raad kan wel zelfstandig zijn standpunt bepalen ten opzichte van de door Maatschappelijk Hulpbetoon onder steunden en daarom verzoekt spreker den Wethouder van Sociale Zaken te overwegen, of de maatregelen, welke de Wethouder nu zoo gewenscht vindt voor de werklooze arbeiders, niet genomen kunnen worden voor de door Maat schappelijk Hulpbetoon ondersteunden, waarbij men de Regeering geenszins noodig heeft. De heer van der Kwaak zal zijn stem aan het geheele voor stel van den heer Snel geven, hoewel gebleken is, dat het College in zijn geheel slechts achter het eerste deel van dit voorstel staat. Twee jaar geleden kon spreker zich niet met een dergelijk voorstel vereenigen, omdat toen gebleken was, dat men bij zuinig stoken aan de verstrekte hoeveelheid brandstof tot in de maand April voldoende had. Nu echter uit de mede- deelingen van den Wethouder blijkt, dat de hoeveelheid in den a.s. winter 4 a 5 H.L. kleiner zal zijn, kan men wel de vrijheid vinden om bij den Minister op verlenging van den termijn aan te dringen. Spreker kan zich niet vereenigen met hetgeen de heer Wilmer ten aanzien van de door Maatschappelijk Hulpbetoon ondersteunden heeft gezegd. Men wil een zooveel mogelijk uniforme regeling voor de werkloozen in Leiden hebben en indien men ingaat op het denkbeeld van den heer Wilmer, schept men scheeve verhoudingen voor de twee groepen van werkloozen. De heer Wilbrink betreurt het in tegenstelling met den heer Goslinga niet, dat het College bereid is, zich in een adjes tot den Minister te wenden. Het College mag wel weten, waaraan het straks met de verstrekking van brandstoffen aan de werk loozen toe is. Verleden jaar kon men ten aanzien van de brand stoffenvoorziening van een bevredigenden toestand spreken. Thans kan men door de stijging der prijzen, waaraan noch de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 17