MAANDAG 4 OCTOBEE 1937. 257 Interpcllatic-Lombert i.z. indienstneming personeel (van Eek e.a.) Plantsoendienst; e.a. zich echter nog meer dan de Roomsch-Katholieken over achterstelling kunnen beklagen, indien zij kwamen te spreken over het aantal hunner, dat in de hoogere rangen bij de ge meente is aangesteld. Men moet evenwel rekening houden met de omstandigheid, dat de categorie sollicitanten naar een bepaalde betrekking bij de eene richting veel grooter is dan bij de andere. De rechtvaardigheid moet worden betracht, maar men moet het College de vrijheid laten, in de eerste plaats te vragen naar de bekwaamheid van de sollicitanten en men mag niet, uit angst voor den schijn, vermijden, dat van de eene rich ting meer personen worden benoemd dan van de andere. Het is een natuurlijk verschijnsel, dat onder de hoogere ambtenaren minder socialisten worden aangetroffen, omdat waarschijnlijk het aantal socialistische sollicitanten naar de hoogere betrekkingen veel minder groot is dan dat van de andere gegadigden. Wanneer men de betrekkingen naar evenredigheid zou ver- deelen, zou het aan te bevelen zijn, socialist te worden, omdat men dan eenigen voorrang had. Dit zou de onrecht vaardigheid in de hand werken. Indien het eenvoudig schijn is, moet men zich er niets van aantrekken. Allen zullen met den heer Lombert van oordeel zijn, dat niemand mag worden geweerd, alleen omdat jhij Katholiek is, maar aan den anderen kant mag niemand worden benoemd, alleen omdat hij Katholiek is en men den schijn wil vermijden. De Voorzitter kan zich volkomen vereenigen met het betoog van den heer van Eek, die met andere woorden precies het zelfde als de heer Wilbrink heeft gezegd. De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor gesloten. Spreker stelt hierna aan de orde het bepalen van de wijze van behandeling van de missive van de Leidsche Roomsch- Katholieke Jeugd- en Jongerenbeweging, ten geleide van nog eenige adhaesiebetuigingen aan haar adres in zake verbod van gemengde zwem- en zonnebaden. Spreker stelt namens Burgemeester en Wethouders voor, deze missive met de adhaesiebetuigingen te voegen bij het desbetreffende adres. De heer Wilmer vraagt of het College niet de zekerheid kan geven, dat deze zaak in de volgende raadsvergadering aan de orde zal komen; deze zaak is nu reeds langen tijd aanhangig. De Voorzitter kan de gevraagde zekerheid niet geven. Deze zaak is aan de orde geweest in de laatste vergadering van de Commissie voor de Strafverordeningen en ze is nu op weg naar het College, dat haar zoo spoedig mogelijk in den Raad zal brengen. Ook spreker persoonüjk is er op gesteld, deze zaak zoo spoedig mogelijk in den Raad te brengen. De heer Wilmer dankt den Voorzitter voor deze toezegging en vleit zich dan met de hoop en de verwachting, dat het in de volgende Raadsvergadering zal zijn. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt thans aan de orde de behandeling van het voorstel van den heer Snel, luidende: ,,De Raad verzoekt Burgemeester en Wethouders er bij de regering op aan te dringen de kolentoeslag te verhogen, alsmede de verstrekking hiervan te doen aanvangen op 15 October 1937 en te doen eindigen 15 April 1938. De heer Snel zegt, dat door de stijging van den prijs der brandstoffen de werkloozen in den afgeloopen winter reeds een kleiner quantum brandstof hebben ontvangen; door den inmiddels weer gestegen prijs van de brandstoffen zullen de werkloozen voor het door de Regeering beschikbaar gestelde bedrag van 1.per week ook dezen winter weer een kleiner quantum ontvangen dan in den afgeloopen winter. Door de stijging van de prijzen van de meest noodzakelijke levens behoeften is de nood in de gezinnen der werkloozen reeds hoog gestegen; in het algemeen zijn de uitkeeringen zoo laag, dat het geheele steunbedrag, na aftrek van de z.g. vaste lasten, aan vpeding moet worden besteed. Deze moeilijkheden zijn nog ernstig vergroot door de stijging van de kosten van levens onderhoud, vooral in de laatste maanden; er is dus alle aan leiding voor het gemeentebestuur, om zich met een verzoek q,ls door spreker voorgesteld tot de Regeering te wenden. Ook de periode, gedurende welke de brandstoffenverstrekking Verstrekking brandstoffen aan werkloozen. (Snel e.a.) plaats heeft, is te kortzeer velen hebben reeds het genot van kachelwarmte op het oogenblik. Spreker vertrouwt er dan ook tevens op, dat het College dit verzoek met de meeste voortvarendheid aan de Regeering zal kenbaar maken. De heer Bergers geeft in overweging, deze verzoeken door de vakvereenigingen tot de Regeering te doen richten, aan gezien dit veel vlugger zou gaan dan wanneer alle Gemeente raden aan den Minister zouden adresseeren. De heer van Stralen zegt, dat Burgemeester en Wethouders unaniem bereid zijn het eerste deel van het voorstel-Snel over te nemen en zich derhalve met een adres tot den Minister te richten, met het verzoek een verhooging van den brandstoffen- toeslag in overweging te nemen, zulks in verband met de verhoogde prijzen der brandstoffen. Er bestaat voor het gemeentebestuur wel aanleiding om den Minister te verzoeken, den brandstoffentoeslag te ver- hoogen. Wanneer de Minister niet bereid zou zijn, deze ver hooging toe te staan, zou men bij de tegenwoordige prijzen van de brandstoffen in den winter 1937/1938 aan de ge steunde werkloozen kunnen verstrekken 9 H.L. parelcokes en llf H.L. eierkolen, d.i. 4 H.L. parelcokes en H.L. eier kolen minder dan men in den winter 1936/1937 heeft verstrekt, toen reeds de hoeveelheid ten gevolge van de prijsverhooging kleiner was dan in den winter 1935/1936. Hieruit blijkt wel, dat er alle aanleiding is om zich ter zake tot den Minister te wenden. De meerderheid van het College is echter van meening, dat het verzoek, de verstrekking van de brandstoffen te doen ingaan op 15 October 1937 en te doen eindigen op 15 i\pril 1938, niet tot den Minister moet worden gerichtzij acht het beter zich ter zake tot den Minister te wenden, indien na het verstrijken van een bepaalde periode bleek, dat b.v. ten ge volge van bijzonder sterke koude een extra of langduriger verstrekking noodig zou zijn. De minderheid van het College staat op het standpunt, dat er wel aanleiding is om bij den Minister aan te dringen op ver grooting van de hoeveelheid brandstof en verlenging van de periode van verstrekking. In het algemeen vangt het stook- seizoen vóór 1 November aan en is het op 30 Maart nog niet geëindigd en op dien grond meent de minderheid van het College, dat er geen bezwaar tegen kan bestaan, de aandacht van den Minister hierop te vestigen en het verzoek tot hem te richten. De minderheid is tot dit oordeel ook gekomen, doordat zij hierin niet alleen staat. Andere gemeentebesturen zijn eveneens van oordeel, dat er wel aanleiding bestaat, den Minister te verzoeken, de periode van verstrekking der brand stoffen te verlengen. De vertegenwoordigers van de besturen der zeven groote gemeenten hebben in onderling overleg be sloten zich ter zake tot den Minister te wenden en naar spreker is medegedeeld, hebben zij den Minister verzocht de periode van verstrekking te laten duren van 15 October tot 15 April en den brandstoffenbij slag te verhoogen. De minderheid van het College acht het gewenscht, dat het gemeentebestuur van Leiden zich bij dit verzoek aansluit. De heer Goslinga vraagt waarom de Wethouder niet is ingegaan op de opmerking van den heer Bergers. Er is toch ten aanzien van de geheele steunverleening en brandstoffen- verstrekking contact tusschen den Minister en de vakbonden en de Minister staat onder controle en critiek ook in dit op zicht van de Tweede Kamer. Waarom moet de Gemeenteraad hierover weer gaan spreken? Wat men hier in den Raad doet, kan in 1075 gemeenteraden gebeuren. Waarom heeft het College verlaten zijn standpunt om niet te adresseeren over zaken, die niet een speciaal Leidsch belang vertegenwoordigen, maar een algemeen belang? Men krijgt hier dan allerlei de- -batten, die in de Tweede Kamer thuishooren. De motieven van den Wethouder voor verhooging van den brandstoffen- toeslag acht spreker in het geheel niet onjuist, maar weten de Tweede Kamer en de vakbonden dat niet? Waarom moet dat weer in den Gemeenteraad gebeuren? De heer Wilmer sluit zich aan bij den heer Goslinga. Spreker onderschrijft volkomen de motiveering, door den heer van Stralen gegeven voor verhooging van den brandstof fen-bijslag en voor verlenging van de verstrekking van brand stoffen, doch het ligt niet op den weg van den Gemeenteraad om over dergelijke zaken te adresseeren; ook staat onom- stootelijk vast, dat een dergelijk adres niet het minste effect zal hebben. Verder moeten de Raadsleden ieder voor zich maar uitmaken, hoe zij over het voorstel-Snel hun stem zullen uitbrengen. Nu is er echter, buiten de werkloozen, een geheele categorie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 16