MAANDAG 4 OCTOBER 1937.
253
Interpellatie-Schiiller i.z. beleid-de Tuinstadwijk.
(Wilbrink e.a.)
het toezicht van den architect z.i. onvoldoende was. Op
deze laatste opmerking gaf de waarnemend directeur bij
zijn rapport van 29 November 1935 een nadere toelichting.
Men mocht uit deze opmerking niet den indruk krijgen,
dat er bij den bouw der woningen werd geknoeid. Dit was
niet het geval, vermits o.a. vanwege Bouw- eu Woning
toezicht scherpe contröle werd uitgeoefend. Evenwel bezocht
de architect het werk zeer onregelmatig; hij hield zich zeer
slecht aan het in het bestek omschrevene, bleef bij de uit
voering veelal in gebreke de noodige aanwijzingen te ver
strekken, welke noodig waren omdat men zich bij den bouw
amper op de verstrekte teekeningen kon verlaten. In één
woord: hij liet zich volgens den waarnemend directeur
onvoldoende aan het werk gelegen liggen. Hoewel een en
ander naar de meening van den waarnemend directeur nog
geen reden was om in te grijpen, aangezien het werk, voor
zooveel dit aan de hand van de teekeningen mogelijk was,
behoorlijk werd uitgevoerd, was er z.i. wel alle aanleiding
om het vereenigingsbestuur in overweging te geven aan den
architect bij verdere onderhoudswerken of bij eventueelen
nieuwbouw niet meer het toezicht of het verstrekken van
adviezen op te dragen. In overeenstemming met het advies
van de Commissie van Eabricage richtte het College een
dienovereenkomstig schrijven tot het vereenigingsbestuur.
Op vraag 5 antwoordt spreker, dat het in het antwoord
op vraag 2 vermelde rapport van den toenmaligen directeur
van Bouw- en Woningtoezicht inzake onderhoudsuitgaven
voor plan III in handen van de Commissie van Fabricage
werd gesteld. Mede naar aanleiding van het van die Com
missie ontvangen advies, deed het College bij schrijven
van 23 November 1935 aan Mr. H. D. M. Knol, die met de
contróle op de financieele administratie van de bouw-
vereenigingen is belast, een afschrift van genoemd rapport
van den directeur toekomen, met het verzoek bij de contröle
van de administratie van „de Tuinstadwijk" nauwlettend toe
te zien op het financieel beleid van het bestuur.
Alle woningbouwverenigingen staan voortdurend onder
technisch en financieel toezicht van de gemeente, waarbij
ook wordt nagegaan of het bestuur van al deze verenigingen
in goede handen isdit geldt dus ook voor ,,de Tuinstadwijk"
voor verdere bijzondere maatregelen ten aanzien van deze
vereniging is thans geen aanleiding, derhalve ook niet tot
het instellen van een commissie van onderzoek door de
gemeente, gelijk het bestuur der vereniging gevraagd heeft.
Het College heeft zich bij dit alles natuurlijk op het standpunt
gesteld, dat het bestuur der vereeniging uiteindelijk ver
antwoordelijk is voor den gang van zaken, maar het is toch
in casu de vraag, inhoever het bestuur in dezen verant
woordelijkheid kan worden toegerekend, daar het technisch
niet deskundig is, en dus grootendeels afhankelijk is van de
adviezen van zijn architect.
Op vraag 6 antwoordt spreker, dat er, aangezien het niet
gebruikelijk is ambtelijke rapporten bij een interpellatie
over te leggen, bij het College bezwaar bestaat, bedoelde
rapporten in de Leeskamer ter visie te leggen.
De heer Schüller dankt Burgemeester en Wethouders
voor de wijze, waarop zij het onderzoek in deze aangelegen
heid hebben gevoerd, om te komen tot een zoo goed en zoo
juist mogelijk beantwoorden van sprekers vragen. In het
bijzonder betuigt spreker zijn dank aan de Wethouders
Splinter en Wilbrink voor het overleg, dat zij met spreker
gepleegd hebben om tot het gewenschte resultaat te komen.
Dit overleg heeft er toe geleid, dat spreker na het antwoord
van den Wethouder slechts op enkele punten behoeft in te
gaan, die hoewel in zijn antwoord door den Wethouder
genoemd, niet zoo zijn gesteld, dat het ieder duidelijk zal
zijn, welke beteekenis daaraan moet worden gegeven.
Spreker stelt vast, dat uit de bevestigende beantwoording
van de vragen 1, 3 en 4 en het tweede gedeelte van vraag 2
blijkt, dat het in die vragen veronderstelde juist is.
In antwoord op het eerste gedeelte van vraag 2 deelt het
College nu mede, dat per vergissing de kosten van de aan
geschafte materialen niet onder het juiste boekhoofd zijn
vermeld, maar daarmede staat vast, dat de verantwoording
niet in het juiste boekjaar in het grootboek heeft plaats
gehad. Het vermelde in het rapport van de directie van
Bouw- en Woningtoezicht d.d. 8 Juli 1935 is dan ook juist;
hier is niet alleen sprake van een vergissing, maar ook van
een te late verantwoording in het grootboek, want deze
verantwoording had niet in het jaar 1933, doch in het jaar
1932 moeten plaats hebben.
Spreker is hiermede genaderd tot de kern van het gevoerde
beleid in zake de administratie en alles wat daarmede in
verband staat.
Spreker heeft reeds eerder de aandacht van het College
Interpellatie-Sehüllcr i.z. beleid-de Tuinstadwijk.
(Schüller.)
gevestigd op meer van dergelijke feiten, welke naar sprekers
meening geen vergissingen of onjuiste boekingen, maar
(zacht uitgedrukt) onjuiste handelingen zijn en getuigen
van een slordig administratief beheer. Spreker heeft het
College van de volgende twee feiten op de hoogte gesteld.
In 1934 gaf het bestuur der woningbouwvereeniging ,,de
Tuinstadwijk" den architect een opdracht, waarbij overeen
gekomen werd, dat hij voor toezicht en uitvoering 40.
loon zou ontvangen. Hij ontving van het bestuur een voor
schot van 25.en na afloop van het werk niet 15.
maar 40.Toen een lid na de jaarlijksche ter inzage
legging van de boeken voor de leden daarover een opmerking
tegenover het bestuur maakte, ontkende het bestuur dit,
maar toen het lid op grond van de overeenkomst en de
boeking volhield, dat 25.te veel was uitbetaald, kon het
bestuur het niet langer ontkennen en in het jaarverslag 1935
verantwoordt het op bl. 12 het teruggestorte bedrag van
25.—.
Het tweede geval betrof een lid, waarvoor het bestuur een
werkje had laten uitvoeren, waarbij overeengekomen werd,
dat het lid de kosten in gedeelten aan het bestuur zou terug
betalen. In Juni 1935 had het lid het geheele bedrag terug
betaald; de kwitanties zijn spreker door dit lid getoond.
Toch werd het lid in 1937 bezocht door een Jid van het
dagelijksch bestuur der woningbouwvereeniging ,,de Tuin
stadwijk", dat hem vroeg, wanneer hij van plan was het
nog resteerende van het verschuldigde bedrag te betalen.
Spreker zal nu maar niets zeggen over de reden van de
gedwongen ontslagneming van den vorigen penningmeester
der vereeniging. Wel acht hij het van belang den Raad in
kennis te stellen van de feiten, welke de Commissie van
Onderzoek in haar rapport van 14 September 1937 heeft
vastgesteld. De Commissie zegt nl.:
,,De uitgaven gedaan in 1932 voor ramen en waterslagen
voor plan 3 zijn op de volgende wijze verantwoord.
De bestellingen, die bij aflevering bleken niet juist te
zijn gedaan door foutieve opgave van den architect o.a.
met het gevolg dat extra eikendorpels de kosten verhoogden,
zijn in 1932 gedaan en verantwoord in 1933.
Het aanbrengen en wijzigen is verricht door een niet-
vasten timmerman der vereeniging. Deze werkzaamheden
zijn verantwoord als werkzaamheden verricht door den
vasten timmerman. De arbeidskosten voor dat werk zijn
dus verantwoord als kosten ten bate der verantwoording en
verdeeling der uitgave voor den vasten timmerman op de
verschillende plannen in eigen beheer.
Het eigenaardige deed zich dus voor, dat een niet-vaste
timmerman loon ontving, zonder dat na te gaan is dat er
andere werkzaamheden door hem zijn gedaan, immers zijn
werkzaamheden zijn verantwoord op de z.g. weekstaat van
den vasten-timmerman, die toch ook zijn gewone arbeidsweek
maakt.
Buiten dat het niet juist is zoo te verantwoorden, meent
de commissie een dergelijke manier van administreeren te
moeten afkeuren, immers de kosten zijn op deze wijze in
mindering gebracht van gelden bestemd voor een ander doel.
Deze overheveling had tot gevolg, dat het onderhoudsfonds
voor een volgend jaar werd gedrukt, met het gevolg dat
onderhoudswerken moesten blijven rusten.
Op soortgelijke wijze is gehandeld bij het aanbrengen van
kolken, rioleering, stootpaaltjes achter tuinhekken, buik
lijstjes, alle werkzaamheden voor plan 3.
De oorzaak, dat in deze gebreken moest worden voorzien,
is te vinden in de gebrekkige constructie van den bouw. De
kosten hadden nooit met een omweg ten laste der vereeniging
mogen komen."
Spreker achtte het van belang deze vaststaande feiten te
vermelden, om den Raad een inzicht te geven, hoe de ver
klaringen van het College omtrent een begane vergissing
en het niet plaatsen onder het juiste boekhoofd begrepen
dienen te worden. In dit inzicht wordt spreker gesteund door
een rapport, op 29 Augustus 1935 aan het College uitgebracht,
waarin o.a. over het bestuur van Tuinstadwijk" dit staat:
„Het rapport geeft ons aanleiding het ernstig vermoeden
uit te spreken, dat het beheer van deze vereeniging niet met
de noodige zorgvuldigheid en doelmatigheid geschiedt, waar
door het financieel belang der gemeente, dat immers ten
nauwste bij het beheer der woningbouwvereenigingen is
betrokken, in het gedrang moet komen.
Wij willen allerminst beweren dat er sprake is van opzette
lijke knoeierij, doch wel hebben wij den indruk, dat de leiding
der vereeniging achteloos met de haar toevertrouwde be
langen omspringt en zich van haar verplichtingen ten aan
zien van de gemeente niet voldoende bewust is."
Daarbij gevoegd de verklaring zooeven van het College,
dat dit bestuur op technisch gebied als niet terzake kundig