252 MAANDAG 4 OCTOBER 1937. Woningbouw-Eensgezindheide.a. (Wilbrink e.a.) De heer Wrilbrink zegt, dat de aanneming van deze motie het College absoluut zal binden en de woningbouwvereniging „Eensgezindheid", ook al zou het in strijd zijn met het algemeene gemeentebelang, het recht zal geven bij de eerste de beste uitvoering van een saneeringsplan het eerst in aan merking te komen voor den bouw van arbeiderswoningen. Waar de heer Schiiller zeer goed begrijpt, dat ook met de uitvoering van zijn voorstel eenige tijd gemoeid zal zijn en hij zich er mede kan vereenigen, dat de beschikbaarstelling van terreinen gecombineerd wordt met de uitvoering van saneeringsplannen, acht spreker het het beste, dat het voor stel van den heer Schiiller gesteld wordt in handen van het College om praeadvies. Het College kan de zaak dan van alle kanten bezien en daarbij nagaan of, wanneer de woning bouwverenigingen kans krijgen om te bouwen, die gelegen heid beter is voor „Eensgezindheid" dan wel of deze ver- eeniging meer in aanmerking komt voor de uitvoering van een saneeringsplan. De Voorzitter zegt, dat de Baad inderdaad verstandig zal doen met in dezen geen overijld besluit te nemen. Het gevaar bestaat, dat de aanneming van het voorstel van den heer Schiiller bij de betrokken woningbouwver- eeniging verwachtingen wekt, terwijl het nog lang niet zeker is, dat wanneer men bij den Minister succes behaalt en plannen moeten worden uitgevoerd, het mogelijk is den Minister afgeronde voorstellen te doen, waarop hij een be slissing kan nemen. Spreker vreest daarom, dat het mogelijk is, dat men monnikenwerk verricht, dat vereeniging en gemeentebestuur onnoodig op kosten worden gejaagd en opnieuw een woningbouwvereeniging zeer te leur gesteld uit deze zaak te voorschijn komt. Men kan niet verwachten, dat de gemeente bereid is den woningbouwvereenigingen geld te geven voor den bouw van arbeiderswoningen, indien het niet door het gemeentelijk belang gerechtvaardigd is. Men heeft daarbij rekening te houden met den toestand op de woningmarkt, waarin eenige wijziging is gekomen: de kans, dat er behoefte aan woningen ontstaat, schijnt dichterbij te zijn gekomen. Het College zal welk besluit de Baad ook neemt daarmede rekening houden, maar het moet ook rekening houden met de vraag, of woningbouw werkelijk geraden is. Het College en de Baad zullen naar het oordeel van spreker verstandig doen met de woningbouwvereeniging „Eensgezind heid" niet de toezegging te doen, welke de heer Schiiller in zijn voorstel vraagt, vóór men eenigermate zekerheid heeft, dat de Begeering geen moeilijkheden in den weg zal leggen en geen weigerend antwoord zal geven. Het zou immers ook den heer Schiiller ongetwijfeld niet aangenaam zijn, indien zijn voorstel werd aangenomen, men met voorstellen bij de Begeering kwam en zij een weigerend antwoord gaf. De woningbouwvereeniging zou dan zeer sterk gedupeerd zijn, terwijl de gelden, welke de gemeente noodig heeft om de vereeniging schadeloos te stellen, vergeefs waren uitgegeven. Spreker geeft daarom den heer Schiiller in overweging, bij den Baad niet aan te dringen op de aanneming van het voorstel, zooals het nu luidt. De heer Schiiller neemt er genoegen mede, dat door Bur gemeester en Wethouders op zijn voorstel praeadvies zal uitgebracht worden. Wordt zonder hoofdelijke stemming besloten het voorstel- Schüller, luidende: „Ondergeteekende stelt voor: de woningbouwvereeniging „Eensgezindheid" uit te noodigen plannen in te dienen tot het bouwen van arbeiderswoningen en hiervoor de terreinen beschikbaar te stellen." te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om praeadvies. XXIII. Beantwoording van de interpellatie van den heer Schiiller inzake het beleid van het bestuur van de Woning bouwvereeniging „de Tuinstadwijk". (Zie Handelingen 1936, bl. 228 en 229). Hierbij komt tevens aan de orde het desbetreffend adres van de woningbouwvereeniging „de Tuinstadwijk". De heer Wilbrink antwoordt op de eerste vraag, dat blijkens het antwoord op de volgende vragen het ingesteld onderzoek inderdaad uitgewezen heeft, dat er ten aanzien van bepaalde punten bemerkingen over de administratie waren te maken. Interpellatie-Schiiller i.z. belcid-de Tuinstadwijk. (Wilbrink.) Op vraag 2 antwoordt spreker, dat bij rapport van 8 Juli 1935 de toenmalige directeur van Bouw- en Woningtoezicht aan Burgemeester en Wethouders mededeeling heeft gedaan van een door hem op verzoek van het College ingesteld onder zoek naar de onderhoudsuitgaven van plan III. In dat rapport vestigde de directeur er de aandacht op, dat de uitgaven voor loon en materialen voor de eigen-beheer- werkzaamheden op de weekstaten zoo goed mogelijk werden verdeeld over de plannen I, II en III, doch dat de verdeeling niet op wiskundige zuiverheid aanspraak kon maken, omdat de betrokken timmerman onvoldoende administratieve kennis en de boekhouder onvoldoende technische kennis had. Boven dien was hem gebleken, dat de verdeeling ook niet geheel juist kon zijn, omdat b.v. een uitgave voor aanschaffing van ramen voor plan III in 1932 niet in de verantwoording daarvan was terug te vinden, terwijl de verdeeling van de materialen voor het verfwerk in 1934 beslist onjuist moest zijn. De percentages bedroegen: voor plan I 18, voor plan II 15, doch voor plan III 35. Waar z.i. het percen tage 20 a 25 moest bedragen, kwam hij tot de conclusie, dat op plan III te veel materiaal was geboekt. Intusschen zou het gedeelte van deze vraag, dat betrekking heeft op de ramen, tot een verkeerde voorstelling van zaken aanleiding kunnen geven. De uitgave voor deze ramen is toch, naar bij het onderzoek kon worden vastgesteld, wel degelijk financieel verantwoord. Blijkens van den accountant der gemeente, Mr. H. D. M. Knol, ontvangen rapport d.d. 27 Augustus 1936 werden volgens factuur d.d. 23 December 1932 9 stel tochtramen geleverd. Op de factuur stond aan- geteekend „ten behoeve van plan III" en de betaling komt in het kasboek der vereeniging voor op 30 December 1932 met vermelding ook toen reeds van de grootboekrekening „onderhoud plan III". De administrateur der vereeniging beging echter bij het journaliseeren de vergissing, deze ramen in het groot boek niet op „onderhoud plan III" te boeken, maar ten laste van de rekening „materialen" te brengen. Op den weekstaat van 13/18 Februari 1933, welke vermeldt de door de vereeniging zelf verrichte werkzaamheden en de ver bruikte materialen, staan ook deze ramen aangeteekend als verbruikt voor plan III. Naderhand is het abuis opgemerkt en werd de boekhouding gerectificeerd door de rekening „onderhoud plan III" alsnog met de ramen te belasten. Naar het oordeel van den accountant heeft men dus niet meer dan een boekhoudkundige vergissing gemaakt. De ramen waren wel degelijk financieel verantwoord. In antwoord op vraag 3 zegt spreker, dat in het genoemde rapport van den voormaligen dienst van Bouw- en Woning toezicht een overzicht werd gegeven van de in de jaren 1932, 1933 en 1934 voor dat plan uitgevoerde werkzaam heden en de daarvoor bestede bedragen. Volgens dit rapport had Bouw- en Woningtoezicht bij de behandeling van het plan gewezen op het ontbreken van schrobkolken, doch de architect vond deze kolken overbodig en vreesde voor verstopping. Later moesten de schrob kolken toch worden aangebracht. Ook traden blijkens dit rapport lekkages op; o.m. werd, in plaats van in het bestek voorgeschreven 15-ponds-lood, lood van mindere dikte ge bruikt, dat eenigszins opwaaide. Een en ander moest worden hersteld. Voorts wees de directeur er in zijn rapport o.a. op, dat het marmer van verscheidene schoorsteenmantels los liet, wat tot extra uitgaven leidde, en dat ook de uitgaven voor het dichten van scheuren in plafonds enz. niet zonder bedenking waren. Een en ander voerde den directeur tot de conclusie, dat de uitgaven voor onderhoud te hoog waren geweest, en dat deze bij beter toezicht, en in elk geval bij het zich beter rekenschap geven door den architect van constructies en detailleering van het te maken werk, belangrijk minder hadden kunnen zijn. Inderdaad werd bij den bouw van een aantal schuurtjes voor plan II, blijkens het rapport van den waarnemend- directeur van Bouw- en Woningtoezicht d.d. 26 November 1935, door dezen dienst geconstateerd, dat verschillende werkzaamheden in strijd met het bestek werden uitgevoerd. Het werk werd toen terstond stopgezet, terwijl maatregelen werden genomen om het werk alsnog in overeenstemming met de eischen van het bestek te brengen. Aangezien slechts een deel der schuurtjes in uitvoering was, kon een en ander nog worden achterhaald. De waarnemend-directeur voegde hieraan nog toe, dat het toezicht van den architect bij deze schuurtjes zeer onvoldoende was geweest en dat hij hem daarop dan ook had gewezen. In antwoord op vraag 4 zegt spreker, dat voorts de waar nemende directeur in het straks genoemde rapport mede deelde, dat ook op de uitvoering van de woningen plan IV

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 11