MAANDAG 4 OCTOBER 1937.
251
Woningbouvv-Eensgezindheid.
(Sehiiller e.a.)
zegdj dat het zeer handig was. Indien spreker precies zoo
dacht als de Wethouder, zou hij het misschien ook zoo ge
steld hebben, maar hij denkt niet zoo en zou daarom ook
niet beide vereenigingen tegen elkaar uitgespeeld hebben.
De zaak is, dat de heer Wilbrink als Wethouder nu anders
spreekt, dan toen hij enkel lid van den Raad was.
De Voorzitter zegt, dat het ook den heer Schüller goed
zon doen, indien deze achter de tafel van het College ging
zitten.
De heer Schüller zegt, dat hij, indien de Raad hem daartoe
de kans gaf, bereid zon zijn, dit te doen en zijn fractie daar
tegen ook geen bezwaar zon hebben.
Meermalen heeft men (ook Wethouder Splinter) gezegd, dat
de woningbouwvereniging „Eensgezindheid" haar aandeel
heeft gehad in de uitvoering van het beginselbesluit-1932,
maar deze bewering is absoluut onjuist, zooals het bestuur
der vereeniging in brieven heeft aangetoond. Het College kan
dit niet volhouden en moet" het dan ook niet meer als argu
ment laten gelden. Spreker kan niet begrijpen het verwijt,
dat zijn voorstel het College geheel en al zon uitschakelen.
Volgens de Gemeentewet is de Raad het hoofd van de ge
meente en voeren Burgemeester en Wethouders de besluiten
van den Raad uit. Neemt de Raad nu dit besluit, dan voert
het College dit uit, al is het er tegendaarin is niets hatelijks
gelegen; diat gebeurt toch vaak; het is ook in het geheel niet
dé bedoeling het College te passeeren. Spreker ziet ook absoluut
niet in, dat door zijn voorstel het College uitgeschakeld
wordt; dat is evenmin de bedoeling. Al is dit niet met zoovele
woorden in spreker's voorstel opgenomen, wanneer de Raad
het" aanneemt, dan moet het College met de woningbouw
vereniging gaan overleggenwij kunnen dit of dat terrein be
schikbaar stellen, dien daarvoor een plan in. Dat is de gewone
gang van zaken. Hetis niet zoo,zooals menhetvoorgesteldheeft,
dat „Eensgezindheid" eerst moet komen met plannen voor
een willekeurig terrein, waarvan het College niets weet. Laat
men het toch niet zoo simpel voorstellenmen doet dit om
het voorstel onaannemelijk te kunnen verklaren. Spreker's
voorstel houdt niet anders in, dan dat het College met het
bestuur van „Eensgezindheid" gaat overleggen. Nu zal men
misschien het bezwaar opperen, dat de woningbouwver-
eenigingen moeilijk saneeringsplannen kunnen uitvoeren. De
Raad krijgt echter nooit eerder een besluit te nemen, om een
saneeringsplan aan een bepaalde vereeniging op te dragen,
of alles is in kannen en kruiken. Na het nemen van het be
ginselbesluit om een bepaald blok te saneeren, hoort de Raad
er absoluut niets meer van, voordat het eigenlijke ontwerp
in den Raad kwam, waarbij dan ook beslist werd de vraag,
aan welke bouwvereeniging het werd opgedragen. Nu is de
uitvoering van de saneeringsplannen in Leiden altijd opge
dragen aan dé Vereeniging tot bevordering van den bouw van
Werkmanswoningen; spreker heeft niets tegen dié vereeniging,
maar ook zijn de woningbouwvereenigingen daarvoor het aan
gewezenlichaam. Nu zegt de Voorzitter: van die vereenigingen
moet men lid zijn, contributie betalen, enz. Spreker gelooft, dat
deze moeilijkheid wel op te lossen is, doch dit bezwaar geldt
niet voor „Eensgezindheid", omdat men daarbij geen con
tributie, doch alleen of 1.50 inleggeld betaalt. Welnu,
wanneer dat een bezwaar zou zijn, zou misschien ook dat
inleggeld uit de eigen middelen van dé vereeniging bekostigd
kunnen worden.
De Voorzitter zegt, dat het onderscheid is, dat de Ver
eeniging „Eensgezindheid" een vereeniging van belang
hebbenden is, en de Vereeniging tot bevordering van den
bouw van. Werkmanswoningen een vereeniging van belang
stellenden!. Daarop heeft spreker den nadruk gelegd.
De heer Schüller zegt, dat het verschil hierin bestaat, dat
het bestuur der Vereeniging tot Bevordering van den Bouw
van Werkmanswoningen belangstellende is en de besturen der
woningbouwvereenigingen belangstellenden en belanghebben
den zijn..
Het denkbeeld, dat de heer Wilbrink heeft geopperd, komt
aan spreker's wenschen te gemoet. De vraag, of men een
nieuw terrein voor de vereeniging beschikbaar zal stellen of
wel haar de uitvoering van een saneeringsplan zal opdragen,
is een kwestie van uitvoering van het voorstel, waarbij men
het Collége dé noodige vrijheid moet laten.
Er is evenwel geen enkel bezwaar om een begin te maken
met de besprekingen met de vereeniging „Eensgezindheid".
Zoowel voor de* uitvoering van een saneeringsplan als voor
den bouw van woningen op een nieuw terrein is eenige tijd
van voorbereiding noodig. In alle geval! heeft de Raad zich
Woningbouw-Eensgezindheid.
(Schüller e.a.)
reeds in een vorige vergadering op het standpunt gesteld,
dat plannen voor den bouw van arbeiderswoningen voorbereid
moesten worden.
De heer Goslinga betreurt het, dat de heer Schüller niet is
ingegaan op sprekers suggestie, het voorstel in te trekken, de
leiding in dezen over te laten aan het College en de voorstellen
van het College af te wachten, omdat dit de kortste en zekerste
weg zou zijn, waarlangs men te eeniger tijd zou kunnen
komen tot den bouw van werkmanswoningen van niet te
hooge huurwaarde, terwijl de weg, waarop de heer Schüller
den Raad wil drijven, daartoe niet leidt.
Het is niet de vraag, of de Raad de leiding van den heer
Schüller of die van den heer Wilbrink moet volgen, maar
wel, of de Raad de leiding van een raadslid of die van het
College in een zaak als deze moet volgen. Spreker zou den
Raad niet gaarne het recht van initiatief willen ontzeggen,
maar in een zaak als deze behoort het initiatief niet aan den
Raad en kan het initiatief van een raadslid niet veel anders
doen dan de zaak in de war sturen.
Spreker geeft den heer Schüller toe, dat het College een
raadsbesluit moet uitvoeren, ook al is het het daarmede niet
eens. Het College heeft echter bij monde van Wethouder
Splinter het bestaan van een woningnood en de noodzakelijk
heid van het bouwen van arbeiderswoningen door de woning
bouwvereenigingen ontkend en wanneer het College als de
natuurlijke tusschenpersoon tusschen het gemeentebestuur
en den Minister de besprekingen met den Minister wil voeren,
kan deze het College de eigen verklaring voor de voeten
werpen.
De aanneming van het voorstel van den heer Schüller moge
een aardig vlagvertoon zijn, zij leidt niet tot het doel, dat de
Raad zich moet stellen. Daarom ontraadt spreker nogmaals
den Raad ten sterkste het voorstel-Schüller aan te nemen.
Nu zegt de heer Schüller: dat de heer Goslinga dat rapport
niet kent, is de schuld van het lid van zijn fractie, den heer
Beekenkamp, die daarvan mededeeling had moeten doen.
Maar op die wijze moeten rapporten en voorstellen toch niet
ter kennis van alle leden van den Raad komener zijn toch
ook raadsleden, die niet zitting hebben in de commissieszijn
die dan quantité négligeable? Er zijn toch ook eenlingen in
den Raad, die dan van die stukken geen kennis kunnen nemen
Zoo behandelt men de zaken toch niet. Wil men over een zaak
oordeelen, dan moeten alle raadsleden zonder uitzondering
de stukken krijgen en dan moet men niet afhankelijk zijn
van de vraag, of een lid van zijn fractie in de Commissie van
Eabricage zitting heeft. Spreker betreurt geenszins, dat de
heer Beekenkamp die mededeeling niet gedaan heeftde
anti-revolutionnairen houden nu eenmaal niet wekelijks een
fractie-vergadering, waarop de leden der fractie ingelicht
worden over alle aan de orde zijnde zakenzoo werkt de anti-
revolutionnaire fractie niet; de christelijk-historische en
roomschrkatholieke fracties evenmin. De heer Schüller wil de
anti-revolutionnairen dwingen de werkmethoden van de
sociaal-democratische fractie na te volgen, maar daarin heeft
zij geen zin; dat is ook niet in het belang van de gemeente. De
heer Schüller mag zich in elk geval niet beroepen op een
rapport, dat een lid van sprekers fractie hem had moeten
mededeelen. Bovendien hoort spreker van den Wethouder,
dat dit rapport in het geheel niet de strekking had, onmiddel
lijk tot arbeiderswoningbouw over te gaan, al stelt het dien wel
tegen een volgend jaar in het vooruitzicht. Dit rapport is
dus in het geheel niet zoo overtuigend, als de heer Schüller
wil laten voorkomendit is dus ook geen grond, waarop men
dit besluit kan nemen.
Het antwoord van den Wethouder heeft spreker zeer be
vredigd; hij sluit zich daarbij geheel aan. Laat men den
Wethouder, die verschillende belangrijke verklaringen heeft
afgelegd, eens aan zijn woord houden, en laat men het voor
stel-Schüller verwerpen; dan effent men den Wethouder het
pad om het doel, dat hij zich voorstelt, te bereiken. Het
voorstel-Schüller wil den Wethouder echter enkele obstakels
op zijn weg leggen, waar hij niet over heen kan. Daarom
adviseert spreker den Raad het voorstel-Schüller niet aan te
nemendit zal niet tot spoediger bouw van arbeiderswoningen
door „Eensgezindheid" leiden.
De heer Eikerbout zegt, dat de raad, dien de heer Wilbrink
gegeven heeft, misschien een oplossing in deze zaak kan
brengen, hoewel spreker gaarne gezien zou hebben, dat het
voorstel-Schüller aangenomen werd. Spreker vreest echter, dat
er niets van terechtkomt,, dat de stemmen zullen staken en
dat het daardoor in een volgende vergadering verworpen zal
worden. Daarom wil spreker een motie indienen in den zin
van den door den Wethouder gegeven raad en vraagt de
meening daarover van het College.