MAANDAG 6 SEPTEMBER 1937.
233
Uitbreidingsplan.
(Voorzitter.)
Het uitbreidingsplan werd onherroepelijk op 27 September
1935. Op 5 December 1935 vroeg het College den eigenaren
tegen welken prijs zij bereid waren den grond aan de ge
meente te verkoopen.
Het College ontving hierop den volgenden brief van de
firma Nieuwenhuizen, gedateerd 6 Januari 1936:
„Edelachtbare Heeren,
Naar aanleiding van Uw geacht schrijven van 5 Decem
ber j.l. No 288 (2 F) en in aansluiting met onzen brief van
16 dezer hebben wij de eer U te berichten, dat wij te
dezer zake als onzen deskundige hebben aangewezen den
Heer J. J. de Cler te Leiden, in het vertrouwen, dat het
mogelijk zal blijken met U tot een onderhandsche regeling
te komen.
In dit verband verzoeken wij U den Heer de Cler te
willen uitnoodigen tot een bespreking, waarbij wij meenen
goed te doen U te informeeren, dat als basis voor een
minnelijke schikking door ons is gedacht aan den prijs van
circa 2.50 per M2., indertijd door U betaald voor de
landerijen achter de Mariënpoelstraat en Oegstgeesterlaan.
Het zal ons aangenaam zijn van U te mogen vernemen
wanneer bovengenoemd onderhoud zal plaats hebben.
Hoogachtend,
(w. g.) L. E. Nieuwenhuizen."
De laatste besprekingen tusschen genoemden deskundige
en den Wethouder van Fabricage hadden plaats op 29
Mei 1937. Toen de besprekingen zoo ver waren gekomen,
dat men van beide zijden inzag, wat men al of niet wilde,
deed de gemeente 18 Juni 1937 een bod van ƒ1.denM2.
Den 29sten Juni d.a.v. deelde de firma het College mede,
dat zij op dat bod niet inging. Naar het oordeel van des
kundigen was het een zeer reëel bod.
Wat de waarde van den grond betreft, vestigt spreker
er de aandacht op, dat de gemeente niet lang geleden voor
0.80 den M2. grond gekocht heeft, die veel gunstiger gelegen
is wat betreft de verkoopbaarheid en de bebouwbaarheid.
De grond van de firma Nieuwenhuizen is n.l. van het
overige gedeelte van de stad afgesloten door de spoorbaan,
welke öp dat punt alleen gekruist wordt door de Pesthuislaan,
die, welk plan tot opheffing van de bestaande moeilijkheden
met de spoorwegen ook zal worden uitgevoerd, nooit een
goed bruikbare verkeersweg zal worden, omdat in de plannen
tot verbetering van de spoorwegen het rangeerterrein op het
zelfde niveau moet blijven liggen.
Het is niet aan te nemen, dat daar zeer spoedig een
intensieve bebouwing zal kunnen plaats hebben. De be
bouwing zal zeer zeker met het centrum van de stad geen
goede verbinding krijgen.
De firma Nieuwenhuizen schrijft verder in haar adres:
„dat deze indruk nog wordt versterkt door het argument,
betwelk Burgemeester en Wethouders aan hun redeneering
ten grondslag leggen, indien men bedenkt, dat de onder
handelingen met het werkfonds ten tijde der voormelde
toezegging reeds gaande waren, doch zelfs afgezien daarvan
reeds lange jaren bekend was, dat de spoorbaan Rotter
damAmsterdam ter hoogte van het station Leiden in de
toekomst hoogstwaarschijnlijk zou worden verhoogd; zoo
hebben de Nederlandsche Spoorwegen daarvoor de benoo-
digde terreinen vóór 1933 zooveel mogelijk reeds aangekocht;"
en ook:
„dat anderzijds, mocht inderdaad met voormelde waar
schijnlijkheid geen rekening zijn gehouden, het niet aangaat,
dit deel van het uitbreidingsplan in te trekken, mitsdien
de gedane toezegging niet na te komen en adressante in
ernstige mate te dupeeren, enkel en alleen op grond van
zóó vage vooruitzichten als door Burgemeester en Wethou
ders in hunne toelichting omschreven, waar immers wordt
medegedeeld, dat uit den aard der zaak thans nog absoluut
niet te zeggen is, of en zoo ja, wanneer de onderhandelingen
tot een gunstig resultaat zullen leiden.""
De bewering, „dat onderhandelingen met het Werkfonds
ten tijde der voormelde toezegging reeds gaande waren" is
volkomen onjuist; zij dateeren eerst van het einde van
Juni 1937, toen naar aanleiding van de besprekingen, die
tusschen een commissie uit Gedeputeerde Staten en het
gemeentebestuur hadden plaats gehad, en naar aanleiding
van het vaststellen van een uitbreidingsplan voor het
Schuttersveld, dat gewijzigd moest worden juist in verband
met de wijzigingen, die in verband met de spoorwegwerken
zouden tot stand komen, de kwestie van het omhoog brengen
van den geheelen spoorweg is ter sprake gekomen.,Naar aan
leiding hiervan zijn door spreker onderhandelingen gevoerd
Uitbreidingsplan.
(Voorzitter e.a.)
met het Werkfonds, die hebben geleid tot de thans in be
werking zijnde plannen. Vóórdien is echter met het Werk
fonds nooit eenige voeling geweester is zelfs nooit over ge
dacht met het Werkfonds hierover te gaan spreken. Aan de
firma Nieuwenhuizen schemert hierbij waarschijnlijk voor het
oog het feit, dat vroeger wel eens gesproken is over de vraag,
of de spoorbaan niet zou moeten worden verhoogd, doch
ieder kon weten dat de toen ontworpen plannen tot ver
plaatsing van het station en tot het omhoogbrengen van
den spoorweg dergelijke exorbitante kosten meebrachten,
dat men deze bij de verdere voorbereiding van het uit
breidingsplan geheel heeft laten varen en nooit meer ge
dacht heeft aan de mogelijkheid, deze plannen nog eens te
realiseeren. Het is onjuist daarin een reden te zoeken, waarom
het College zou trachten af te komen van de vermeende,
verplichting om dezen grond te koopen. Het College stelt
zich op het standpunt dat het, waar gebleken is, dat hand
having van dit uitbreidingsplan niet langer wenschelijk is,
ook geen zin heeft aan deze firma de onaangenaamheid aan
te doen, van verkoop van den grond, op het behoud waar
van zij prijs stelt! Nu mag de firma misschien gedacht
hebben, dien grond te verkoopen, maarzij is altijd volkomen
vrij geweest dit te doen. Er is dus geenerlei aanleiding om
in te gaan op het verzoek, dat zij in haar adres aan den
Raad doet, maar spreker geeft den Raad in overweging over
eenkomstig het voorstel van het College het uitbreidingsplan
voor dit gedeelte in te trekken.
De heer Schüller concludeert uit de toelichting door den
Voorzitter gegeven, dat de firma Nieuwenhuizen eigenlijk
blij moest zijn met dit voorstel van het College, omdat
daardoor de mogelijkheid van een intensiever bebouwing
van haar terreinen geschapen wordt dan volgens het thans
bestaande uitbreidingsplan mogelijk is. Tegenover den
hoogeren prijs, dien de firma op een gegeven oogenblik
voor den grond meende te kunnen krijgen, staat dan als
compensatie de mogelijkheid van een intensiever bebouwing.
De intrekking van dit deel van het uitbreidingsplan kan
dus eigenlijk een voordeeltje voor de firma wezen.
De heer Manders heeft uit de voorlezing van het schrijven
der firma gehoord, dat zij aanvankelijk een prijs genoemd
heeft van ƒ2.50, zooals hij zich ook uit de behandeling in
de Commissie van Fabricage meende te herinneren. Er
waren echter thans geruchten tot hem gekomen, dat de
firma geen prijs gevraagd zou hebben. Ook heeft spreker
gehoord, dat de gemeente, zooals hem reeds bekend was,
daartegenover een bod van ƒ1.per M2. gesteld heeft. Het
antwoord der firma heeft hij daarop niet vernomen. Welk
is verder het antwoord van de firma geweest op dit aanbod
van de gemeente?
De Voorzitter zegt, dat dat antwoord afwijzend is ge
bleven, al bleef de firma bereid tot nadere onderhandelingen.
Het College zag echter geen aanleiding tot nadere onder
handelingen, omdat reeds uit den treure onderhandelingen
gevoerd waren en men wist, waaraan men toe was.
De heer Goslinga meent, dat de firma Nieuwenhuizen
zeer verstandig zou hebben gedaan het bod van de gemeente
van 1.te accepteeren. Hier geldt het spreekwoord:
wien het onderste uit de kan wil hebben, valt het lid op
den neus.
Spreker betreurt het, dat hij op grond van de ervaring,
die men te Leiden heeft verkregen, de verwachtingen, welke
de heer van Eek ten aanzien van de werkverruiming door
middel van de uitvoering van dit plan koestert, niet kan
deelen. Het aantal werkloozen, dat b.v. bij het werk aan
de Haagbrug is te werk gesteld, is van geen beteekenis.
Het Werkfonds schenkt het geld niet, maar schiet het
voor en daarom zal spreker gaarne t.z.t. de financieele
consequenties van dit voorstel onder de oogen zien, want
bij dit vraagstuk, waarbij eveneens de belangen van de
spoorwegen en de geheele omgeving zijn betrokken, zijn de
belangen van Leiden niet in die mate betrokken, dat de
gemeente daarvoor groote financieele lasten op zich moet
nemen.
De Voorzitter heeft hetzelfde gedacht.
XXVIII. Verdeeling van den Raad in Sectiën.
Bij loting worden de sectiën als volgt samengesteld:
Eerste Sectie: de heeren Groeneveld, Bergers van der
Reijden, Schüller, mevrouw de Cler, de heeren Tobé, Snel,
van der Kwaak, Eikerbout, Dubbeldeman en van der Tas.