228 MAANDAG 6 SEPTEMBER 1937. Beroep ingevolge Regl. Autovervoer Personen. (Hessmg e.a.) en de amendementen-Hessing, luidende: „op art. 1 van de concept-verordening regelende het be roep, bedoeld in de artt. 13, 15, 17 en 18 van het B.A.P. De Baad besluit art. 1 laatste alinea te wijzigen als volgt: Kan ieder belanghebbende, binnen dertig dagen na dien van verzending der desbetreffende kennisgeving bij den Gemeenteraad in beroep komen." en „op art. 3 van de concept-verordening regelende het be roep bedoeld in de artt. 13, 15, 17 en 18 van het B.A.P. De Baad besluit art. 3 te wijzigen als volgt: Akt. 3. De Gemeenteraad neemt een beslissing binnen twee maanden na den datum van indiening van het verzoekschrift." De heer Hessing zegt, dat zijn voorstel zoo voor zichzelf spreekt, dat het feitelijk geen nadere toelichting behoeft. De verzoekschriften, welke het onderwerp van de over wegingen en de besluiten van den Baad zullen vormen, vorderen voorbereidend werk, dat niet door een talrijk college naar behooren kan worden verricht. Aangezien de Baad zelfstandig moet beslissen over een beroepschrift inzake een door Burgemeester en Wethouders geweigerde of verleende vergunning, kan de voorbereiding niet uitsluitend aan het College worden opgedragen, wil men den Baad zooveel mogelijk zelfstandig laten blijven. Een vaste commissie zal dan ook zeer zeker een taak in dezen hebben. De heer Snel ondersteunt de amendementen en het voor stel van den heer Hessing. Het heeft spreker teleurgesteld, dat het College den Baad niet voldoende heeft voorgelicht in zake het op 1 September 1937 in werking getreden B. A. P., dat een ingrijpende regeling van algemeen belang bevat. Men had mogen verwachten, dat het College, alvorens een regeling van het beroep aan den Baad voor te leggen, den Baad zou hebben bekend gemaakt met de voorwaarden, welke aan een vergunning voor de exploitatie van taxi's en huurauto's zouden worden verbonden. Het heeft spreker ook gegriefd, dat het College nog geen praeadvies heeft uitgebracht op de adressen, welke te dezer zake door de Nederlandsche Unie van Chauffeurs (December 1934) en de werkgevers en werknemers in het taxibedrijf (Februari 1937) zijn ingediend. De Voorzitter heeft bij de behandeling van de begrooting voor het jaar 1936 gezegd, dat het praeadvies op het eerst genoemde adres binnenkort gereed zou zijn en zei bij de behandeling van de begrooting voor het jaar 1937, dat het laatstgenoemde adres ernstig zal worden bekeken. Het heeft spreker daarom te leur gesteld, dat de nieuwe toestand op deze wij ze wordt aangekondigd. De werkgevers en werknemers hadden, gezien de vele moeite, welke zij zich getroost hebben en den ernst, waarmede deze zaak is behandeld, iets anders mogen verwachten. Spreker zou nu gaarne willen vernemen, of in de voor waarden voor het verleenen van vergunningen ook een be paling is opgenomen, waardoor de loon- en arbeidsvoor waarden aan de goedkeuring van Burgemeester en Wet houders worden onderworpen. De heer Goslinga vindt de verdediging, welke de heer Hessing van diens voorstel heeft gegeven, niet overtuigend. Spreker vraagt zich af, of het niet mogelijk is, de Verkeers- commissie te belasten met het uitbrengen van praeadvies op de verzoekschriften en vreest, dat het uiterst moeilijk zal zijn buiten de Verkeerscommissie deskundige leden te vinden, die daarvoor den tijd hebben. Intusschen heeft de heer Hessing gelijk, wanneer hij bedoelt te zeggen, dat het College partij is en men het daarom gewenscht acht, van andere zijde te worden voorgelicht. De Voorzitter zegt, dat het College op grond van de bouwverordening in tal van gevallen, waarin men bij den Baad in beroep komt van besluiten van Burgemeester en Wethouders, praeadvies uitbrengt en dat daarbij van een behoefte aan een Beroepscommissie niet is gebleken. Men kan dan ook in verschillenden zin over het voorstel van den heer Hessing spreken en daarom acht het College het beter, dat dit voorstel, hetwelk niet uitsluitend voor het beroep bedoeld in het B.A.P. van beteekenis is, a tête reposée wordt bekeken. Het College zou het op prijs stellen, indien het zijn licht daarover kon laten schijnen. Spreker stelt daarom voor, het voorstel van den heer Hessing te stellen in handen van het College om praeadvies. Beroep ingevolge Regl. Autovervoer Personen. (Hessing e.a.) De heer Hessing kan zich met het voorstel van den Voor zitter vereenigen, maar meent ook te mogen verwachten, dat het College het praeadvies zoo spoedig mogelijk zal uit brengen, omdat het mogelijk is, dat de Baad reeds binnenkort beroepschriften ontvangt. In geval van beroep is de beslissing uitsluitend aan den Baad en daarom zou het niet goed zijn, de Verkeerscommissie met het uitbrengen van praeadvies op de verzoekschriften te belasten. Het kan zijn voordeel hebben om indien het althans mogeüjk is het uit-' brengen van praeadvies op te dragen aan een commissie, waarvan ook niet-raadsleden deel uitmaken, maar spreker gelooft, dat men daardoor aan het beroep een te groote uitbreiding geeft. Intusschen vertrouwt spreker, dat het College ook dit punt in het praeadvies zal behandelen. De Voorzitter zegt toe, dat het College het praeadvies zoo spoedig mogelijk zal uitbrengen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten, het voorstel van den heer Hessing (zie bl. 227) te stellen in handen van Burge meester en Wethouders om praeadvies. De Voorzitter zegt, dat de quaestie van de arbeidsvoor waarden voor het personeel, die de heer Snel ter sprake gebracht heeft, met het in behandeling zijnde onderwerp slechts zeer zijdelings in verband staat. Het betreft hier eenvoudig de uitvoering van een bepaling van het Reglement Autovervoer Personen, dat voorschrijft, dat de wijze van beroep geregeld moet worden door den Baadhet gaat dus eigenlijk niet over de door het gemeente bestuur gevolgde politiek of over de wijze van behandeling van ingekomen adressen. Het verwondert spreker toch eenigs- zins, dat de heer Snel daarover gesproken heeft, omdat hij zelf hierbij van nabij betrokken is geweest en weet, dat het College deze adressen niet naast zich neergelegd heeft, maar dat wel degelijk overleg gepleegd is met de organisaties en dat de voorwaarden vastgesteld zijn in verband met de door dezen gemaakte opmerkingen. De door den heer Snel ge noemde adressen zijn geheel achterhaald door het Reglement Autovervoer Personen, krachtens hetwelk de vergunningen gegeven worden en dat deze geheele zaak regelt. Waar ook de heer Snel wel weet, dat het College rekening gehouden heeft met de belangen van de adressanten, begrijpt spreker niet waarom men zegt, dat het College dit niet gedaan heeft. Bepalingen omtrent loonen en arbeidsvoorwaarden zijn in de vergunningen niet opgenomen, maar in de wet tot ver laging van de openbare uitgaven, waarvan deze regelingen een uitvloeisel zijn, is zeer limitatief opgesomd, wat in deze vergunningen mag worden opgenomen en daaronder staan de loonen en arbeidsvoorwaarden niet vermeld. De heer Groeneveld vraagt, of de Verkeerscommissie niet over deze zaak gehoord had moeten worden. Dit is echter geen verkeerszaak, maar het gaat hier over de wijze, waarop behandeld moet worden een beroep van personen, aan wie een vergunning tot exploitatie van taxi's of autobussen ge weigerd is; dat behoort niet bij de Verkeerscommissie thuis. Nu zegt de heer Groeneveld, dat het geheele Reglement niet bij de Verkeerscommissie is geweest, maar het Reglement Autovervoer Personen is door de Kroon vastgesteld; dat is een Algemeene maatregel van Bestuur; daarover behoefde de Commissie zeker niet gehoord te worden. Het betreft hier een formeele zaak, n.l. de wijze van regeling van een hooger beroep, waarmede de Verkeerscommissie niets te maken heeft. De heer Goslinga zegt, dat volgens den Voorzitter de wet tot verlaging van de openbare uitgaven limitatief opsomt de voorwaarden, die Burgemeester en Wethouders aan die vergunningen mogen verbinden, maar hoe is daarmede te rijmen, dat Burgemeester en Wethouders reeds aan een vergunning de voorwaarde hebben verbonden, dat geen vrouwelijke chauffeurs in dienst mogen worden genomen? Deze voorwaarde is niet vermeld bij die limitatieve op somming in de wet tot verlaging van de openbare uitgaven. De Voorzitter zegt, dat volgens de wet tot verlaging van de openbare uitgaven in die vergunningen mogen worden op genomen de eischen, aan de bestuurders te stellen! Het College heeft toen, ook overeenkomstig den wensch van de ge hoorde organisaties, als voorwaarde gesteld, dat geen vrouwe lijke chauffeurs mochten worden aangesteld. De heer Goslinga acht dit toch een overschrijding door het College van zijn bevoegdheid.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 4