MAANDAG 5 JULI 1937. 217 Houw arbeiderswoningen enz. (Eikerbout e.a.) gezeten. Naar sprekers meening is er wel degelijk gebrek aan woningen. Waar het amendement van den heer Schüller is aange nomen, bestaat er voor spreker geen aanleiding om zijn voorstel te handhaven. Bovendien heeft spreker bemerkt, dat de grond, waarop in zijn voorstel gedoeld wordt, veel te duur is in verband met de opstallen. Daarom trekt spreker zijn voorstel in. De Voorzitter constateert, dat het voorstel van den heer Eikerbout (zie bh 216) ingetrokken is. De heer Scliiiller neemt het voorstel-Elkerbout over. De Voorzitter zegt, dat dit onmogelijk is, aangezien het voorstel-Elkerbout is ingetrokken, waardoor het aangenomen amendement-Schüller is vervallen. De heer Schüller kan zijn amendement als afzonderlijk voorstel opnieuw indienen, maar niet nu. De heer Schüller kan toch staande de vergadering een voorstel overnemen. De Voorzitter zegt, dat dit nu niet meer mogelijk is, aangezien het voorstel-Elkerbout is ingetrokken, waardoor de zaak op het oogenblik geheel van de baan is. De heer van Eek zegt, dat men tijdens de behandeling van een zaak toch een ander voorstel kan indienen. De Voorzitter zegt, dat die behandeling door de intrekking van het voorstel toch is beëindigd. De heer Schüller zegt, dat volgens art. 20 van het Eeglement van Orde de Baad in spoedeischende gevallen kan besluiten onderwerpen, die niet op de agenda vermeld zijn, terstond in behandeling te nemen. De Voorzitter zegt, dat het een zeer gewone zaak is, die den heer Schüller misschien eenigszins overvalt. Het voorstel- Elkerbout is vervallen en welk bezwaar is er tegen, dat de heer Schüller zijn amendement over enkele weken als zelf standig voorstel weer indient Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, vermeld sub II«, wordt verworpen met 17 tegen 14 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Weizen, van der Voort, mevr. Braggaar, de heeren Groeneveld, Hessing, Keij, van Eek, mevr. de Cler, de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman, Eikerbout, Valentgoed, Schüller, van Stralen, Verweij en Carton. Vóór stemmen: de heeren de Beede, van der Laan, Wilbrink, Coster, Wilmer, van der Kwaak, van der Beijden, Lombert, van der Tas, Würtz, Tepe, Splinter, Goslinga en Beekenkamp. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, vermeld sub 116, wordt verworpen met 16 tegen 15 stemmen. Tegen stemmen: de heeren van Weizen, van der Voort, mevr. Braggaar, de heeren Groeneveld, Hessing, van Eek, mevr. de Cler, de heeren Snel, Jongeleen, Dubbeldeman, Eikerbout, Valentgoed, Schüller, van Stralen, Verweij en Carton. Vóór stemmen: de heeren Keij, de Beede, van der Laan, Wilbrink, Coster, Wilmer, van der Kwaak, van der Beijden, Lombert, van der Tas, Würtz, Tepe, Splinter, Goslinga en Beekenkamp. De Voorzitter geeft alsnu het woord aan den heer van Eek om namens de sociaal-democratische raadsfractie een verklaring af te leggen naar aanleiding van het besluit van Burgemeester en Wethouders om geen gevolg te geven aan de door den Baad aangenomen motie-van der Voort i. z. het op wachtgeldstellen van personeel der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit. De heer van Eek zegt, dat de sociaal-democratische Baadsfractie naar aanleiding van het feit, dat Burgemeester en Wethouders geen gevolg hebben gegeven aan de door den Baad aangenomen motie-van der Voort inzake de afvloeiing van personeel bij de Lichtfabrieken de volgende verklaring wenscht af te leggen: de sociaal-democratische Baadsfractie heeft met volle overtuiging in het belang Op wachtgeldstclling personeel Lichtfabrieken. (van Eek e.a.) van het verkrijgen van een sluitende gemeentebegrooting medegewerkt aan het nemen van bezuinigingsmaatregelen van welke zij wist, dat ontslag van personeel aan de Licht fabrieken het gevolg zou zijn; zij heeft steeds ondersteld, dat dit ontslag niet zou plaats hebben voordat over de algemeene regeling van het ont slag het personeel door middel van het georganiseerd over leg gelegenheid zou hebben gehad zich uit te spreken; zij betreurt het ernstig, dat voordat tot ontslag is over gegaan, het georganiseerd overleg niet is gehoord over het vaststellen van een algemeene afvloeiingsregeling; zij meent, dat door deze houding van Burgemeester en Wethouders, in strijd met hetgeen bij het Bijk is voorge schreven, de rechtspositie van het gemeentepersoneel ernstig is aangetast; zij wenscht een krachtig protest te doen hooren tegen het feit, dat Burgemeester en Wethouders geen gevolg hebben gegeven aan het door den Baad uitgesproken ver langen om de ontslagen aan de Lichtfabrieken, voor zoover niet op eigen verzoek gegeven, op te schorten totdat een algemeene afvloeiingsregeling was vastgesteld op de grond slagen, met algemeene stemmen, op .die van den Voor zitter na, aangenomen in de vergadering van de Algemeene Ambtenaren- en Werklieden-commissie van 30 April j.l. zij betwist niet de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders om zelfstandig tot ontslag over te gaan, maar zij meent, dat een dergelijke steile houding, die vrijwel algemeen door den Baad is afgekeurd, ook door verschillende Baadsleden, die tegen de motie-van der Voort hebben ge stemd, niet bevorderlijk is aan het bestaan van een goede verstandhouding tusschen den Baad en Burgemeester en Wethouders; waar de Baad echter in dezen geen andere be voegdheid bezit dan het uitoefenen van aandrang op Bur gemeester en Wethouders, meent de sociaal-democratische Baadsfractie zich onder protest en de volle verantwoorde lijkheid voor hun stugge en onverzoenlijke houding voor rekening van Burgemeester en Wethouders latende, zich bij het besluit van Burgemeester en Wethouders te moeten neerleggen. De heer Verweij hecht er aan mede te deelen, dat, toen in het College van Burgemeester en Wethouders ter sprake kwam de vraag, of uitvoering aan de motie-van der Voort zou worden gegeven, door den heer van Stralen en hem het standpunt is ingenomen, dat, waar de Baad met een behoorlijke meerderheid van stemmen deze motie had aan genomen, Burgemeester en Wethouders dat besluit behoor den te eerbiedigen. Wanneer de heer van Eek zijn veront waardiging uit aan het adres van het College van Burge meester en Wethouders, dan geldt dat dus niet voor den heer van Stralen en spreker. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de beslissing omtrent de wijze van behandeling van de motie van de heeren van der Voort en Schüller in zake het hooren van het georganiseerd overleg omtrent de toegezegde afvloeiings regeling voor het gemeentepersoneel (zie bl. 214). De aan den Baad ter vaststelling aan te bieden afvloeiings regeling zal moeten worden opgenomen in de algemeene ambtenaren-verordening, omdat een dergelijke regeling be hoort tot de algemeen verbindende voorschriften betreffende de ambtenaren. En aangezien over de in die verordening op te nemen bepalingen ingevolge art. 125, le lid, sub K, juncto art. 125, 2e lid, der Ambtenarenwet 1929 het ge voelen van het georganiseerd overleg moet worden inge wonnen, alvorens door den Baad tot vaststelling kan worden overgegaan, moet dus vanzelf aan den in de motie uitge sproken wensch worden voldaan. Het aannemen van de motie is dus gelijk te stellen met het intrappen van een open deur en heeft derhalve geen zin. Spreker verzoekt den voorstellers de motie in te trekken. De heer van der Voort heeft de motie-Elkerbout ook aldus opgevat, dat de daarin gevraagde afvloeiingsregeling in het ambtenaren-reglement zou moeten worden opgenomen, doch vreest dat het te lang zal duren, voordat een dergelijke regeling de verschillende instanties is gepasseerd en in het georganiseerd overleg is behandeld, zoodat ze nog niet van toepassing zal kunnen zijn op de met 1 September 1937 te verleenen ontslagen. De bedoeling van sprekers motie is om een afvloeiingsregeling los van het ambtenaren-reglement te doen vaststellen, die voorloopig kan gelden voor de Lichtfabrieken en die tijdig gereed is en later in het ambtenaren-reglement overgenomen kan worden. Uit de woorden van den Voorzitter maakt spreker echter op dat, ook al zou die afvloeiingsregeling niet tijdig gereed kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5