214 MAANDAG 5 JULI 1937. Geldleeningen. (Voorzitter e.a.) 6°. Verzoek van den heer van Eek om hem toe te staan in de raadsvergadering van 5 Juli namens de sociaal democratische raadsfractie een verklaring af te leggen naar aanleiding van het besluit van Burgemeester en Wethouders, om geen gevolg te geven aan de door den Baad aange nomen motie-van der Voort inzake het op wachtgeldstellen van personeel der Stedelijke Fabrieken van Gas en Elec- triciteit. De heer van Eek zal na afloop van de gedrukte agenda in de gelegenheid worden gesteld zijn verklaring af te leggen. 7°. Motie van de heeren van der Voort en Schüller in zake het hooren van het Georganiseerd Overleg omtrent de toe gezegde afvloeiingsregeling voor het gemeentepersoneel. De Secretaris doet voorlezing van deze motie, welke luidt als volgt: „De Baad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de toe gezegde afvloeiingsregeling niet door den Baad wordt vast gesteld, alvorens het Georganiseerd Overleg is gehoord." De wijze van behandeling van de motie wordt aange houden tot na afloop van de gedrukte agenda. 8°. Verzoek van B. Kingma om ontslag uit zijn betrek king van onderwijzer aan de Centrale School voor het 7e en 8e leerjaar. Wordt gesteld in handen van Burgemeester en Wethou ders om praeadvies. 9°. Begrooting, dienst 1938, van de Gemeentelijke Com missie voor Maatschappelijk Hulpbetoon. Zal worden behandeld bij de gemeentebegrooting voor 1938. 10°. Verzoek van den heer Lombert om hem toe te staan aan Burgemeester en Wethouders eenige vragen te richten in zake het in dienst nemen van personeel op arbeidsover eenkomst bij den Plantsoendienst. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten de gevraagde toestemming te verleenen en de inter pellatie te doen houden na afloop van de gedrukte agenda. De Voorzitter deelt alsnog mede: dat Gedeputeerde Staten hebben bericht, dat in een openbare vergadering van hun College op Dinsdag 20 Juli 1937, te 2.30 uur n.ip., behandeld zal worden het bezwaar schrift van den Baad der gemeente Leiden, ingediend tegen de herziening van het uitbreidingsplan der gemeente Oegst- geest bij besluit van den Baad dier gemeente van 9 Juni 1936 en dat de Baad in de gelegenheid wordt gesteld zich desgewenscht daarbij door een bijzonderen gemachtigde te doen vertegenwoordigen en zoo noodig nadere memoriën in te dienen. Aangezien de Gemeenteraad zich in zijn zitting van 22 Juni 1936, met het voorstel van Burgemeester en Wet houders, om de bezwaren tegen het uitbreidingsplan bij Gedeputeerde Staten in te dienen, heeft vereenigd, geven Burgemeester en Wethouders in overweging hen te machtigen; 1°. zoo noodig nadere memoriën en bewijsstukken als bedoeld bij Gedeputeerde Staten in te zenden; 2°. een of meer personen aan te wijzen om bij de open bare behandeling van deze zaak voor Gedeputeerde Staten namens de gemeente Leiden op te treden. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming is besloten tot dadelijke behandeling wordt de gevraagde mach tiging eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming verleend. Aan de orde is alsnu: I. Voorstel tot het aangaan van een viertal geldleeningen en tot het vaststellen van den desbetreffenden begrotings staat. (109) De Voorzitter doet op verzoek van den heer Goslinga de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. De heer Goslinga wenscht het College van Burgemeester en Wethouders geluk met de omstandigheid, dat de gemeente thans afkomt van de dure 6 leening van de Bijks- verzekeringsbank. Het vorige Kabinet heeft kort voor zijn aftreden zijn belofte, gedaan in 1935, ingelost en heeft de Geldleeningen. (Goslinga e.a.) rente van de Bijksfondsen verlaagd tot minimaal 4 Deze steen des aanstoots zal dus verdwijnen uit de boeken der gemeente. Het komt spreker echter voor, dat, wanneer Burgemeester en Wethouders het been hadden stijf gehou den, toch wel gunstiger voorwaarden te bedingen zouden zijn geweest. De gemeente Utrecht heeft verleden week geleend tegen 3| op onderhandsche schuldbekentenis, a pari. De gemeente Leiden is duurder uit. Spreker kan moeilijk zijn stem aan het voorstel onthouden, doch hij is van oordeel, dat, gezien de ruime geldmarkt van het oogen- blik, Burgemeester en Wethouders van Leiden even gunstige condities hadden kunnen bedingen als hun collega's in Utrecht. De heer Hessing spreekt zijn voldoening uit over het feit, dat de rente van de leening, die gesloten is bij de Bijks- verzekeringsbank, aanmerkelijk is verlaagd. Spreker kan zich de vreugde van den heer Goslinga voorstellen. Het was echter nog bij de behandeling van de begrooting, dat de heer Goslinga als zijn meening te kennen gaf, dat aan de toezegging ten deze van de Begeering geen waarde moest worden toegekend en dat de Wethouder zich met een kluitje in de eeuwige rietvelden van Leiden had laten sturen. Het blijkt, dat de Wethouder die toezegging juister heeft be oordeeld dan de heer Goslinga, waar de rente op het oogen- blik is verlaagd tot 4 Wat de thans aan de orde zijnde leening betreft, acht spreker het zeer de vraag, of het mogelijk zou zijn geweest gunstiger voorwaarden te bedingen. Tot voor kort bestond bij de geldgevers groote weerzin tegen het afsluiten van leeningen tegen 3| Op het oogenblik gaan die 3| leeningen er wel in, maar het is de vraag, waar de geld markt nog niet vast, doch zeer wisselvallig is, of de ge meente, wanneer zij het onderste uit de kan zou willen hebben, niet het lid op den neus zou krijgen. De gemeente heeft in deze de noodige voorzichtigheid te betrachten. Spreker meent, dat men ten aanzien van de leeningpolitiek deze gedragslijn moet volgen, dat, wanneer er een aanbieding komt, men niet te lang moet onderhandelen, doch daarop moet ingaan wanneer de voorwaarden niet te onvoordeelig zijn. Spreker geeft daarom den Baad in overweging om, overeenkomstig het eenstemmig advies van de Commissie van Financiën, met het voorstel van Burgemeester en Wethouders mede te gaan. De heer van der Tas zegt, dat over het algemeen bij leeningen de kleinere gemeenten, waaronder in dit opzicht ook Leiden gerekend moet worden, altijd iets duurder uit zijn dan de grootere. De groote gemeenten, zooals Botterdam, Den Haag, Utrecht kunnen op het oogenblik tegen 3| leenen, Den Haag zelfs boven parikoers, maar de kleinere gemeenten, zooals b.v. Enschedé, moeten leenen, ook wel tegen 3 J maar beneden parikoers. Daarom meent spreker dat de condities, die het College bij deze leening heeft kunnen bedingen, de gemeente een aanmerkelijke besparing geven en alleszins acceptabel zijn. De vraag, of Leiden misschien nog goedkooper had terecht gekund, is een strijd van ja of neen; dat zal in de practijk moeten blijken. De heer Verweij zegt, dat het College met den heer Goslinga zeer verheugd is, dat de gemeente nu eindelijk eens van die dure 6 %-leening van de Bijksverzekeringsbank afkomt. Bij de behandeling der begrooting heeft de heer Goslinga den bezuinigingspost, die uit dezen hoofde op de begrooting was uitgetrokken, zeer sterk in twijfel getrokken en het College verweten, dat het zich te dezer zake met een kluitje in het riet had laten sturen. Intusschen is de zienswijze van het College, speciaal ten aanzien van de hierover met het departement gevoerde correspondentie, juist gebleken en is bewezen, dat de door den heer Goslinga toen verkondigde opvatting onjuist was. Het is natuurlijk uitermate moeilijk te antwoorden op de vraag, of het voor de gemeente niet mogelijk was geweest op nog voordeeliger voorwaarden te leenen. Het nuttig rendement van de door Utrecht tegen 3£ gesloten leening tegen parikoers kan men niet precies beoordeelen zonder daarbij ook de voorwaarden dezer leening te kennen. Waar nu de voorgestelde leening het resultaat is van zeer diep gaande en breedvoerige onderhandeüngen met enkele bank instellingen, beveelt spreker haar in overeenstemming ook met het advies van de Commissie voor de Financiën bij den Baad aan. De heer Goslinga zegt, dat hij van het betoog van den heer Hessing niet veel heeft begrepen. Spreker herinnert er aan, dat Burgemeester en Wethouders bij de indiening van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 2