MAANDAG 10 MEI 1937. 185 Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. llges. (Voorzitter e.a.) hieraan groote consequenties verbonden zijn. Men kan een andere politiek wenschen en van die contractenpolitiek af willen, maar men doe het dan niet op grond van dit adres, maar na een behoorlijk onderzoek van de bezwaren daar tegen. Men moet de zaak objectief bezien, maar niet op grond van dit geval een besluit nemen, waarbij men de Lichtfabrieken principiëel aan een geheel andere houding bindt dan zij tot nog toe hebben aangenomen. Spreker betreurt, dat Commissarissen deze zaak niet vanuit dit standpunt hebben bezien, maar haar hebben gezien vanuit een persoonlijk standpunt. Spreker geeft den leden, die nu nog gevoelen voor deze restitutie aan den heer Uges, in overweging om daarvan terug te komen en te begrijpen, dat het hier om iets anders gaat dan om die zaak alleen. De heer Coster zegt, dat volgens den Voorzitter elk instal lateur weet, dat contracten afgesloten kunnen worden, maar niet elk installateur weet de prijzenpolitiek van de directie. Wat betreft de quaestie of de heer Uges niet bij de Licht fabrieken is geweest om naar een contract of een tarief te vragen, dit is een zaak van ja of neen. De Voorzitter zegt, dat de heer Uges zelf verklaart, alleen over een te groot stroomverbruik geklaagd te hebben. De heer Coster zegt, dat blijkens het rapport van den Directeur van de Lichtfabrieken verwisseling van de quitan- ties uitgesloten was maar op de wisselkantoren zegt men altijd, dat abuizen uitgesloten zijn, ook wanneer het hun schuld is. Volgens den Voorzitter zal de directeur van het Lido-theater het zelf wel aan den heer Uges medegedeeld hebben, maar even later zeide hij, dat niemand van de ver bruikers wil openbaar gemaakt zien, welke prijzen bij betaalt. Dat strijdt met elkaar. Het gaat er niet om, of de tarieven in Leiden hooger of lager zijn dan elders, maar alleen hierom wanneer de heer Uges die quitantie niet zou hebben gezien, zou hij heden nog het hoogere tarief betalen. Thans is met een andere, kleine bioscoop een contract afgesloten, waarbij deze ineens 520.per jaar minder te betalen heeft. Spreker blijft dus tegen het voorstel van het College. De heer Wilbrink noch een van de andere sprekers heeft aangedrongen op principieele wijziging van de contracten- politiek van de Lichtfabrieken, want naar sprekers meening heeft dit voorstel daarmede niets te maken. Niemand heeft betoogd, dat wanneer tijdens het loopen van drie- of vijfjarige contracten andere contracten, op voordeeliger voorwaarden, worden afgesloten, dan de Lichtfabrieken de eerstgenoemde contractanten in de gelegenheid zou moeten stellen hun contracten te beëindigen. Neen, wanneer een contract voor drie jaren wordt afgesloten, moet het de volle drie jaren duren; dan heeft men welbewust het risico op zich genomen van een tusschentijdsche prijsdaling, maar daartegenover heeft men ook het voordeel bij prijsstijging. Het is niet in het minst de bedoeling daarin wijziging te brengen. De contractenpolitiek van de Lichtfabrieken heeft in principe met deze zaak niets te maken. Spreker heeft, in tegenstelling met den heer Goslinga, in het betoog van den heer van Eek niets socialistisch gezien, maar hij heeft in het betoog van den heer Goslinga iets zeer ambtelijks gezien, in dezen zin, dat men als ambtenaar de lijnen uitstippelt, waarnaar men handelt en daarmede afgeloopen. De heer Goslinga heeft bewondering voor de wijze, waarop het praeadvies van het College is geredigeerd, maar in dat praeadvies staat dat de heer Uges, al had hij vóór 1 October 1934 een contract gevraagd, dit niet, althans niet op die voordeelige voor waarden, zou hebben gekregen. Wanneer is nu bekend ge maakt, dat er wel een voordeeliger contract kon worden afgesloten? Welke is de oorzaak, dat na 1 October 1934 een ander wel een voordeelig contract heeft kunnen afsluiten? Is de reden gelegen in een wijziging van de prijzenpolitiek van de Lichtfabrieken? Dat mag dan toch zeker wel publiek gemaakt worden. De Raad noch de Commissarissen van de Lichtfabrieken weten, dat na 1 October 1934 de Lichtfabrieken een wijziging in haar prijzenpolitiek hebben ingevoerd. Hoe moet een afnemer dit dan weten? De heer Uges beklaagt er zich over, dat hij geen contract heeft kunnen afsluiten en practisch aangewezen was op het gewone tarief. Voor een ander, die geen klant was van de Lichtfabrieken, is men echter uit den weg gegaan. Met hem heeft men een contract gesloten, waardoor hij den stroom goedkooper kon be trekken dan volgens het enkel- en dubbeltarief. Daaruit blijkt, dat de Directie tot wijziging van de contracttarieven is overgegaan. Spreker acht dit fataal. De Voorzitter wijst er op, dat de contracttarieven voort- Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges. (Voorzitter e.a.) durend aan wijziging onderhevig zijn. Dat hangt van de omstandigheden af. De heer Wilbrink zegt, dat ten aanzien van de contract tarieven toch altijd een bepaalde lijn is gevolgd. Er werd niet gezegd: de een krijgt het zooveel voordeeliger en de ander moet het oude tarief betalen. Als iemand een contract had voor 10000 K.W.U., maar zijn verbruik werd grooter, b.v. 20000 K.W.U., dan werd gezegd: op basis van een verbruik van 20000 K.W.U. kunt gij een contract afsluiten, dat voor deeliger is voor u. Er zat in elk geval een vaste lijn in. Wanneer dit niet meer het geval zou zijn, zou het bedrijf een Joden politiek gaan voeren. Spreker bedoelt dit niet in den slechten zin van het woord. Hij wil niet een bepaalde groep van de bevolking beleedigen. De Voorzitter vraagt den heer Wilbrink, of hij die uit drukking wil terugnemen. De heer Wilbrink zegt, dit gaarne te willen doen. Spreker zal de gebruikte uitdrukking dan vervangen door: een bedrijfspolitiek, die wel gehanteerd wordt door menschen met een zeer ruim geweten, menschen, die in het zakenleven methoden toepassen, die niet als fatsoenlijk worden be schouwd. De Voorzitter betwijfelt, of deze vervanging wel gelukkig is. De heer Wilbrink is van oordeel, dat men bij de Licht fabrieken een reëele, zakelijke politiek moet voeren. Het moet niet zoo zijn, dat, wanneer men een contract wil sluiten, men moet gaan dingen. Dat is niet vereenigbaar met de positie van dit monopolistisch bedrijf. Dan is het beter, dat de Lichtfabrieken wat minder winst maken. Men heeft ook te rekenen met de belangen van de verbruikers. Men heeft hen zoo voordeelig mogelijk te bedienen. Dat is in dit geval niet gebeurd. Uit het praeadvies blijkt, dat men tot 1 October 1934 tot den heer Uges heeft gezegd: U hebt aan een contract niets, U kunt veel beter den stroom be trekken volgens het enkel- en dubbeltarief. Maar na 1 October is een ander wel in de gelegenheid gesteld een contract te sluiten. Spreker tart den Burgemeester en den Oud-Voorzitter van Commissarissen van de Lichtfabrieken te bewijzen, dat den Raad of Commissarissen eenige mededeeling heeft bereikt omtrent wijziging in de contracttarieven. Dat is niet gebeurd. De Voorzitter wijst er op, dat alle contracten komen in handen van Commissarissen. De heer Wilbrink heeft die contracten herhaaldelijk gezien. De heer Wilbrink zegt, dat de Voorzitter zelf voorgesteld heeft, voorlezing van de contracten niet meer te doen plaats hebben. Commissarissen zijn daarmede accoord gegaan, omdat het van de zijde van de Directie was voorgesteld alsof die overeenkomsten gegrond waren op een bepaalde tarief basis. Nu de Voorzitter zegt: „Commissarissen krijgen die contracten altijd voor zich" en gebleken is, dat zoo verschillend wordt gehandeld, zullen Commissarissen zich moeten laten inlichten en volkomen. Spreker wijst er ten slotte op, dat gevallen als dat van den heer Uges uiterst zeldzaam voorkomen. Daarom is het schermen met groote woorden wanneer men zegt, dat de consequenties van dien aard zijn, dat zelfs de gemeente- financiën daardoor in gevaar komen. Ieder, die eenigszins op de hoogte is van de zaak, weet, dat dit niet juist kan zijn. De Voorzitter meent, dat de heer Wilbrink niet het recht heeft om te zeggen: „het is schermen met groote woorden". Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat, wanneer de Raad mocht besluiten tot restitutie aan den heer Uges, de Directie van de Lichtfabrieken van dat besluit kennis zal hebben te nemen en zal hebben te overwegen wat de bedoeling is van den Raad ten aanzien van de contracten. Zij zal dan zelf moeten nagaan welke contracten er zijn, die voor de verbruikers minder gunstig zijn en eventueel voordeeliger zouden kunnen zijn. Dat is een onmogelijke taak. Het College is van meening, dat deze zaak zoo ernstig is, dat het nog een poging wil wagen om den Raad tot een ander inzicht te brengen en de discussie nog eens te brengen uitsluitend op het terrein van de contractenpolitiek. Spreker geeft daarom den Raad het volgende voorstel in overweging „De Raad besluit de verdere behandeling van punt 16 van de agenda aan te houden en Burgemeester en Wet houders te verzoeken praeadvies uit te brengen over de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 9