MAANDAG 10 MEI 1937.
183
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges.
(van Weizen e.a.)
behandelt. Wanneer de Lichtfabrieken uitsluitend produceer
den om winst te maken en met geen andere omstandigheid
rekening hadden te houden, zou er voor de redeneering van
den heer Goslinga iets te zeggen zijn. De Lichtfabrieken
nemen echter een tweeslachtige positie in. Zij hebben ook
rekening te houden met de gemeenschappelijke belangen van
de afnemers. Zij moeten in deze den juisten middenweg
volgen. Dat is in dit geval niet geschied. Tegenover den heer
Uges is een volslagen verkeerde houding aangenomen, waar
door de heer Uges zich tegenover zijn concurrent onrecht
vaardig en onbillijk behandeld gevoelt. De Lichtfabrieken
hadden zoowel tegenover het Lido- als tegenover het Luxor-
theater den weg van het juiste midden moeten kiezen. Dat
had met zich mede gebracht, dat de heer Uges niet in een
nadeeliger positie werd gebracht dan de exploitant van het
Lido-theater.
Ook uit een oogpunt van efficiency, van zakelijkheid acht
spreker dit de beste en meest reëele houding van de Licht
fabrieken tegenover haar afnemers.
Wat nu de financieele consequenties van restitutie aan den
heer Uges betreft, wijst spreker op een tegenstrijdigheid in de
rede van den heer Goslinga. Volgens den heer Goslinga
beteekenen deze 20.000 K.W.U. op een totale aflevering van
40 millioen K.W.U. niets, en wijzigt men daarvoor zijn houding
niet, maar dan vervalt ook het argument van den heer
Goslinga, dat bij de houding, tegenover den heer Uges aan
te nemen, rekening moet worden gehouden met de belangen
van den kleinen man, van de massa van de kleinverbruikers.
Beschouwd in het licht van den geheelen omzet kan men het
bedrijf van den heer Uges niet beschouwen als een kapitalis
tisch bedrijf met groote stroomafneming. Weegt men deze
dingen tegen elkaar af, dan verliest het argument van den
heer Goslinga veel van zijn waarde.
De Voorzitter vraagt of de heer van Weizen bedoelt, dat
de heer Uges behandeld moet worden gelijk ieder ander.
De heer van Weizen meent, dat de heer Uges behandeld
dient te worden precies evenals soortgelijke afnemers van
20.000 K.W.U. per jaar. Maar dit op zich zelf behoeft niet in
tegenstelling te staan met het belang van den kleinen man.
De financieele consequenties worden dan ook min of meer
overdreven. Wanneer de Lichtfabrieken in dit opzicht een
volkomen zakeüjke en reëele politiek voeren, behoeft dit
geen precedent te scheppen voor andere gevallen, waarin
eveneens onderhandelingen met de Lichtfabrieken gevoerd
zijn of worden.
De Voorzitter vraagt: waarom niet. Ligt de heer Uges
den heer van Weizen dan nader aan het hart dan die
anderen?
De heer van Weizen ontkent dit, maar in dit opzicht dienen
de billijkheid en de redelijkheid te worden betracht. Spreker
bestrijdt de juistheid van de door den heer Goslinga aan
gevoerde argumenten.
De heer Manders zegt, dat door den heer Goslinga is op
gemerkt, dat de Lichtfabrieken om een afneming van 20.000
K.W.U. haar houding niet wijzigen, maar waarom is dan ten
aanzien van het Lido-theater geleidelijk een veel billijker
tarief toegepast, dat zooveel lager is? Spreker zou het op
prijs kunnen stellen, dat de Lichtfabrieken zich op een
commercieel standpunt plaatsen, maar in dit geval hangt het
er van af, wie het meest commercieel is aangelegd, de afnemer
of de Lichtfabrieken.
Daarvan hangt het ten slotte af of men een voordeeliger
tarief zal kunnen bedingen, ja dan neen. Spreker vindt de
houding van de Lichtfabrieken oncommercieel. In Leiden
varieeren de prijzen, die de bioscooptheaters voor den stroom
moeten betalen, van 71/3 tot 16 cent per K.W.U. De kleinste
afnemer betaalt 71/3 cent.
De heer Goslinga zegt, dat het verschil zit in dag- of avond-
verbruik.
De heer Manders vindt het verschil toch verbazend groot.
De Voorzitter zegt, dat, als de heer Manders niet op de
hoogte is van de zaak, hij nog meer voor hem vreemde
dingen kan zien bij de Lichtfabrieken.
De heer Manders meent, dat het dag- en avondgebruik van
het Lido- en het Luxor-theater b.v. niet veel zullen ver
schillen. Wanneer men de tarieven herleidt, blijken de be
dragen niet dezelfde te zijn. De taxen, waarop die bedragen
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges.
(Manders e.a.)
berustten, verschilden ook, zoowel wat betrof het avond- als
het daggebruik, dus zoowel in- als buiten den spertijd. Men
kan trachten zijn handelwijze voor den een of den ander
bedekt te houden, maar eenmaal treedt het toch aan den dag.
Spreker is van oordeel, dat het gemeentebedrijf daarvan ten
slotte de dupe wordt.
De heer Lombert deelt niet' het standpunt van hen, die
meenen, dat de Directie van de Lichtfabrieken, toen zij een
contract gesloten had met den exploitant van het Lido-
theater, den heer Uges een contract op even voordeelige
voorwaarden had moeten aanbieden. Spreker acht dit uit
moreel oogpunt niet noodzakelijk en uit zakelijk oogpunt
onjuist. Het lag op den weg van den heer Uges zelf om de
noodige stappen te doen. Nu staat in het praeadvies, dat de
heer Uges niet getracht heeft een contract te sluiten. Spreker
kan dat niet aannemen. De heer Uges ontkent dit ook ten
sterkste. Voor spreker staat vast, dat hij door de ambtenaren
van de Lichtfabrieken met een kluitje in het riet is gestuurd.
Dat de heer Uges er niet in geslaagd is een goedkoop contract
te krijgen, is niet zijn schuld.
De heer Goslinga stelde de vraag: welke reden zou de
Directie gehad moeten hebben om den heer Uges niet te
geven wat hij vroeg? Spreker meent, dat daarvoor een be
grijpelijke reden was. Ten opzichte van het Lido-theater gold
„krijgen is de kunst", ten opzichte van het Luxor-theater
„hebben is hebben".
Spreker is het met het College eens, dat, wanneer zonder
meer aan het verzoek van den heer Uges zou worden voldaan,
de gemeente voor belangrijke consequenties zou worden ge
plaatst. Degenen, die een ander contract of geen contract
hebben en in dezelfde omstandigheden verkeeren als de heer
Uges, wenschen dan natuurlijk een dergelijk contract en
restitutie. Dat acht spreker niet te verdedigen. In dit opzicht
gaat spreker met het College mede. Hij blijft het echter
betreuren, dat de Directie van de Lichtfabrieken niet een
andere houding heeft aangenomen door den heer Uges in de
gelegenheid te stellen, gemakkelijker te bereiken wat ook de
exploitant van het Lido-theater heeft kunnen bereiken.
De Voorzitter zegt, dat door verschillende Raadsleden en
tot zijn verwondering ook door Commissarissen van de
Lichtfabrieken niet goed onderscheid wordt gemaakt tusschen
tarieven en contracten. Dat zijn geheel verschillende zaken.
Spreker acht de in bespreking zijnde quaestie van groot
principieel belang. Feitelijk belang heeft deze zaak vrijwel
niet, aangezien het gaat over een betrekkelijk gering bedrag.
In zijn adres begint de heer Uges met de mededeeling,
dat hij sinds 1921 de overtuiging heeft, dat de stroomprijs
in Leiden bijzonder hoog is. Dat is niet juist. Gelijk den
Raad bekend is uit de cijfers, waarvan indertijd mededeeling
is gedaan, is de stroomprijs in Leiden een van de allerlaagste.
Vervolgens spreekt de heer Uges in zijn adres van een
contract, dat hij zou hebben gehad; hij heeft echter tot
1 November 1935 geen contract gehad. Tot dat oogenblik
geschiedde de stroomlevering aan hem volgens het dubbel-
tarief. Wel zou hij een contract hebben kunnen krijgen,
voordat de exploitant van het Lido Theater het kreeg, doch
de Lichtfabrieken zouden het hem sterk hebben afgeraden,
omdat toen het dubbeltarief voor hem voordeeliger was,
wat hij toen ook gekregen heeft. Had hij reeds eerder om
een contract gevraagd, dan zou hem gezegd zijn, dat hij
volgens tarief veel voordeeliger uit was. Wanneer de heer
Uges dus spreekt van pogingen, door hem vóór 1934
gedaan om een contract te krijgen, dan is dit eigenlijk niet
ter zake dienende, omdat hij vóór 1 October 1934 met
een contract nadeeliger uit zou zijn geweest. Verder vraagt
de heer Uges restitutie van het door hem voor electrischen
stroom betaalde vanaf 1 October 1934zoo staat het letterlijk
in zijn adres. Dit is natuurlijk nonsens; waarom zou de
gemeente voor hem den electrischen stroom gaan betalen,
dien hij in dien tijd verbruikt heeft? Dit adres is vol onjuist
heden; blijkbaar is de heer Uges er niet in geslaagd den
Raadsleden hiervan een zeer heldere voorstelling te geven.
De heer Uges stelt in zijn adres, dat hij herhaaldelijk
sinds 1934 en zelfs nog eerder ter bevoegder plaatse zijn
beklag heeft gedaan en dat hem gezegd is, dat reclameeren
niets zou helpen. Spreker gelooft niet, dat de heer Coster
ernstig meent, dat een ambtenaar als de heer Zierfusz tot
den heer Uges gezegd zou hebben, dat de Lichtfabrieken
er op uit zijn zooveel mogelijk geld in het laatje te krijgen
en dat hij er zich zooveel mogelijk buiten moest houden.
Ten bewijze van het feit, dat door hem zoo ernstig geklaagd
is, voert de heer Uges aan, dat hij tusschenmeters geplaatst
heeft gekregen. Er is wel door den heer Uges geklaagd, niet
echter over den prijs, dien hij betaalde, maar over zijn hoog