MAANDAG 10 MEI 1937.
181
Aanleg verkeersweg tusschen Heerengraeht en Zijlsingele.a.
(Goslinga e.a.)
diep is. Daaromtrent wordt in de stukken niets vermeld.
Spreker zou gaarne vernemen, waarom dit niet mogelijk is.
Hij heeft den indruk, dat het bouwblok, dat ontstaat, voor-
deeliger verkaveld wordt wanneer de Langestraat door
getrokken wordt tot de Korte Langestraat. In elk geval
acht spreker het veel mooier.
De heer Splinter zegt, dat het de. bedoeling is om de Lange
straat door te trekken tot den geprojecteerden verbindingsweg
tusschen de Heerengracht en den Zijlsingel, o.a. omdat hier
door een betere verbinding naar de nieuwe Eijnbrug wordt
verkregen. Burgemeester en Wethouders achtten verdere
doortrekking van de Langestraat niet gewenscht wegens de
verbrokkeling van het gunstige bouwblok, dat benoorden
den geprojecteerden verbindingsweg is ontworpen. Trekt
men de Langestraat door dat bouwblok heen, dan houdt
men twee kleine bouwblokken over, hetgeen schadelijk voor
de bebouwing is. Daarbij komt, dat aan die doortrekking
ook uit verkeersoogpunt geen behoefte bestaat. Vlakbij ligt
de Heerengracht en de Oranjegracht wordt doorgetrokken.
De oorspronkelijke opzet was, de Langestraat in het geheel
niet door te trekken, maar men is toch verder gegaan. De
heer Goslinga heeft dus gedeeltelijk zijn zin gekregen.
De heer Goslinga dankt den Wethouder voor het door
hem gegeven antwoord. Daarvan was echter in de stukken
niets te vinden. De Wethouder acht hetgeen spreker wenscht
schadelijk; hier komt het financieele argument te pas,
terwijl uit de eerste overweging van het voorstel van het
College blijkt, dat het zich niet uitsluitend door financieele
motieven heeft laten leiden. Men schept daar een toestand,
die zeer lang zal blijven bestaan en voor een klein financieel
voordeel moet men zich deze verbetering niet laten ont
snappen. Volgens den Wethouder eischt het verkeersbelang
dit niet, maar de auto's van de Grofsmederij moeten, wanneer
ze de Langestraat uitkomen, daarlangs.
De heer Splinter zegt, dat die over de Oranjegracht kunnen
rijden.
De heer Goslinga erkent dit.
De heer Splinter acht het ook uit aesthetische overwegingen
beter die straat niet verder door te trekken.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
(Ook de heer Keij was inmiddels ter vergadering gekomen).
XVI. I'raeadvies op het adres van R. Uges om restitutie
van door hem betaalde bedragen wegens stroomverbruik in
zijn bioscooptheater Stationsweg No. 19. (83)
Hierbij komt tevens aan de orde het nader adres van
B. Uges ter zake.
De heer Coster zegt, dat de Electriciteitsfabriek een mono
polistische positie inneemt, ook in dezen zin, dat de elec-
triciteit geen concurrentie ondervindt van andere verlichtings-
middelen, behalve ten aanzien van hen, die financieel in
staat zijn zich ter opwekking van de door hen benoodigde
electriciteit een Dieselmotor aan te schaffen. Nu is indertijd
den heer Uges een aanbieding gedaan tot aanschaffing van
een Dieselmotor, en een jaar later nog eens, maar toen op
afbetaling. De heer Uges heeft dit laatste aanbod echter ook
niet aanvaard, omdat hij toen verlaging van het electriciteits-
tarief heeft gekregen. Volgens het Ingekomen Stuk heeft de
heer Uges niet te bevoegder plaatse, dus niet bij den be
voegden ambtenaar, zijn wensch tot het sluiten van een
overeenkomst kenbaar gemaakt. Men krijgt evenwel meestal
den directeur ?elf niet te spreken, maar het is mogelijk dat
men dan denkt, dat men wel den directeur zelf spreekt en
wanneer die ambtenaar dan tegen een bioscoophouder zegt:
„U behoeft hier niet meer te komen, de Lichtfabrieken zijn
de kurk, waarop de gemeentefinanciën drijven," dan ligt het
voor de hand, dat die bioscoophouder geen pogingen meer
doet om verlaging te krijgen. Toen echter een quitantielooper
van de Lichtfabrieken per abuis de quitantie voor het Lido-
theater bij den heer Uges gepresenteerd heeft, is deze tot de
ontdekking gekomen dat het Lido-theater, hoewel zijn stroom
verbruik veel hooger was dan dat van het Luxor-theater,
toch aanzienlijk minder behoefde te betalen.
Ten slotte heeft de heer Uges schriftelijk bij de Licht
fabrieken gereclameerd. Hij kreeg een nieuw contract en
restitutie van hetgeen hij over 3 maanden te veel had betaald.
Restitutie van bedragen wegens stroomverbruik aan R. Uges.
(Coster e.a.
Wanneer iemand 25 jaar afnemer is van stroom van de
Lichtfabrieken, moet hij het volle pond betalen, maar wanneer
iemand, wiens bedrijf in Leiden een jaar bestaat, komt met
het dreigement „wanneer ik geen lager tarief krijg, schaf ik
een Dieselmotor aan", krijgt hij een lager tarief. Het Lido
Theater heeft in 1935 gebruikt 19.490 K.W.U., het Luxor
Theater 21.700 K.W.U. Spreker is van oordeel, dat een zoo
groot afnemer van stroom van de Lichtfabrieken recht
gedaan moet worden en dat hem restitutie gegeven moet
worden van het over 7 maanden te veel betaalde.
De heer van Eek zegt, dat hij behoort tot de meerderheid
van Commissarissen van de Lichtfabrieken en dus staat
tegenover het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Spreker is van oordeel, dat op de Lichtfabrieken de plicht
rust orp de verbruikers zoo behoorlijk mogelijk te behandelen.
De Lichtfabrieken hebben natuurlijk te zorgen, dat de
gemeente zooveel mogelijk inkomsten trekt uit dat Over
heidsbedrijf.
De Voorzitter zegt, dat hij deze woorden van den heer
van Eek met genoegen hoort.
De heer van Eek is van oordeel, dat de Lichtfabrieken
daarbij echter op behoorlijke wijze te werk dienen te gaan.
Zij hebben ook te zorgen voor de belangen van de verbruikers.
Wanneer met een verbruiker een contract wordt gesloten,
waardoor, op grond van de bepaalde omstandigheden, waar
onder contractant den stroom betrekt, volgens een voor-
deeliger tarief stroom wordt geleverd, dan ligt het op den
weg van de Lichtfabrieken om anderen personen, die in
ongeveer gelijke omstandigheden verkeeren, een contract
op dezelfde voordeelige voorwaarden aan te bieden. Deze
theaters verkeeren in dezelfde omstandigheden.
In elk geval hadden de Lichtfabrieken, toen dit voor het
Lido-theater voordeelig contract was afgesloten, den heer
Uges, den directeur van het Luxor-theater, op de hoogte
moeten brengen daarvan en moeten vragen, of het niet op
zijn weg lag eveneens een dergelijk contract af te sluiten.
Spreker heeft er bij de directie van de Lichtfabrieken reeds
eens op aangedrongen, de verbruikers in te lichten omtrent
de voordeeligste wijze, waarop zij stroom van de Licht
fabrieken kunnen betrekken. Natuurlijk is het niet mogelijk,
dit voor ieder individu na te gaan, maar bij dergelijke onder
nemingen, die niet talrijk in aantal zijn, en die ongeveer
hetzelfde bedrijf uitoefenen, is het een ander geval. De ver
bruikers moeten gevoelen, dat het hier is een soort gemeen
schapsbedrijf; het is in deze omstandigheden van groot belang,
dat deze bedrijven groote winsten maken, maar anderzijds
moet men zorgen, dat de verbruikers goede waar krijgen
tegen redelijke prijzen. Op grond hiervan is spreker er voor
stander van, dat den heer Uges volledig wordt vergoed
hetgeen deze vanaf 1 October 1934 tot 1 November 1935
meer heeft moeten betalen dan indien de later met hen
gesloten overeenkomst reeds voor dat tijdvak gegolden had.
De meerderheid van Commissarissen wil een tusschenweg
bewandelen en hem dit verschil over 7 maanden vergoeden.
Terecht zegt het College, dat dit een zeer willekeurige termijn
is. Het is billijker hem dit verschil over 7 maanden te ver
goeden dan in het geheel niets, maar spreker acht het billijk,
hem volledig vergoeding te geven. Een behoorlijke handelwijze
brengt mede, dat den heer Uges een behoorlijke schadeloos
stelling wordt gegeven. Volgens het College zou de conse
quentie van restitutie van dit verschil in prijs aan den heer
Uges zijn, dat indien prijsverhooging noodig is ook in dat
geval de contracten verbroken moeten kunnen worden. Dat
kan natuurlijk niet, maar dat kan ook niet wijziging brengen
in sprekers standpunt, omdat de Lichtfabrieken er zijn voor
de verbruikers en niet omgekeerd. In sommige omstandig
heden leiden de Lichtfabrieken daardoor schade, maar het
zou erger zijn, indien de verbruikers op onbehoorlijke wijze
behandeld worden. De Lichtfabrieken zijn hier de dienaresse
van de verbruikers. Het is mogelijk, dat in bepaalde om
standigheden die schade door de Lichtfabrieken niet gedragen
kan worden, maar het is van groot belang dat de Directie
altijd alle mogelijke moeite doet om den verbruikers terwille
te zijn.
De heer Wilbrink zegt, dat het streven van de Licht
fabrieken niet alleen gericht moet zijn op het maken van een
zoo groot mogelijke winst. De Lichtfabrieken dienen ook
tegenover de afnemers een reëele houding aan te nemen.
Een betrekkelijk groot afnemer als de heer Uges moet er op
kunnen rekenen, dat, als er een wijziging in de tarieven wordt
gebracht, hij daarvan op de hoogte wordt gesteld.
Door de ambtenaren van de Lichtfabrieken is beweerd, dat