MAANDAG 10 MEI 1937. 189 Verhooging van bcgrootingsposten enz. (Verweij e.a.) Spreker is van oordeel, dat de beslissing, welke de Raad in December heeft genomen, automatisch inhoudt, dat in beroep moet worden gegaan. De Raad heeft die beslissing genomen na de zaak van alle kanten bekeken te hebben. Burgemeester en Wethouders hebben het voorstel gedaan op grond van het financieel belang, dat de gemeente bij deze transactie heeft. Anders zou de gemeente, gezien het gebrek aan zwemgelegenheid, zelf een tweede zweminrichting moeten bouwen. De kosten daarvan heeft spreker destijds geschat op 80.000.a 90.000.Nu leggen Gedeputeerde Staten de gemeente eenige moeilijkheden in den weg. Moet men daarvoor op den loop gaan? Wanneer men overtuigd is van het groote belang van deze zaak, moet men een beslissing uitlokken in hoogste instantie. Spreker geeft den Raad dringend in overweging, niet op het denkbeeld van den heer Goslinga in te gaan. De conse quentie van het eenmaal door den Raad ingenomen stand punt is, dat in beroep wordt gegaan. De heer Goslinga ontkent beslist, dat de consequentie van een eenmaal ingenomen standpunt zou meebrengen, dat men in beroep zou moeten gaan bij de Kroon. Moet men dan van elke afwijzende beslissing van Gedeputeerde Staten in beroep gaan? Men kan zich daarbij ook neerleggen, wanneer men ziet, dat het toch niet baat. Het is een absoluut verkeerde opvatting, dat men automatisch in beroep zou moeten gaan. Het is in het belang van het Sportfondsenbad, zich bij deze afwijzende beschikking neer te leggen. Anders loopt men met het hoofd tegen den muur. De Voorzitter zegt, dat deze muur zóó broos is, dat men hem gemakkelijk omver kan krijgen. De heer Goslinga ontkent, dat deze muur broos is. Sinds 1935 is de overdekte badinrichting van den heer Koster er bij gekomen. Volgens den heer Hessing gevoelde de Raad er weinig voor om met den heer Koster in zee te gaan; men heeft evenwel niets met den heer Koster te maken gehad, maar deze maakt gebruik van de vrijheid, die in Nederland bestaat, om in de Haarlemmerstraat een zweminrichting te bouwen. Er zal nog wel meer gebouwd worden, waarmede men het niet geheel eens is, maar in het vrije, democratische Nederland mag dat nog. Spreker zegt niet, dat men met den heer Koster in zee moet gaan, daarvan is nooit sprake geweest. Gedeputeerde Staten grijpen dit echter mede aan om dit besluit niet goed te keuren. Daarom moet het Sport fondsenbad zoo spoedig mogelijk een anderen kant uit. Spreker weet wel, dat de gemeente geld moet uitgeven voor een nieuwe open badinrichting, dat wil hij onder oogen zien, wanneer dat aan de orde komt, maar dat is geen oplossing van de zaak. Daarom is het het verstandigst dit ronduit te zeggen tot het bestuur van het Sportfondsenbad; anders bouwt de heer Koster zijn badinrichting af en dan meenen Gedeputeerde Staten en de Kroon, dat er in Leiden reeds voldoende zwemgelegenheid bestaat. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen met 24 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen: mevrouw Braggaar, de heeren Valentgoed, Jongeleen, van der Reijden, Dubbeldeman, mevrouw de Cler, de heeren Schüller, van der Kwaak, van der Voort, Carton, van Rosmalen, Wilbrink, Tepe, Splinter, van Stralen, Verweij, Hessing, van Weizen, de Reede, Groeneveld, Keij, van Eek, Snel en van der Laan. Tegen stemmen: de heeren Beekenkamp, van der Tas, Würtz, Tobé, Goslinga, Lombert, Bergers, Wilmer en Eikerbout. (Ook de heer Manders had inmiddels de vergadering ver laten. Aan de orde is vervolgens de beslissing omtrent de wijze van behandeling van het adres van J. van Vessem, ver tegenwoordiger van het Leidsche filiaal van de N.V. „Vami", om vergunning tot het innemen van vaste standplaatsen met ijsco-wagens op verschillende punten in de stad. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor, dit verzoek in hunne handen te stellen ter afdoening. De heer Lombert ziet thans van het woord af, doch zal hierop bij de rondvraag terugkomen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. Interpellatie-van der Voort inzake op waehtgeldstelling (Voorzitter e.a.) personeel Lichtfabrieken. Ten slotte is aan de orde de beslissing omtrent het toe staan van de interpellatie-van der Voort met betrekking tot de op wachtgeld stelling van personeel der Stedelijke Lichtfabrieken en betreffende de wijze van behandeling van die interpellatie. De Voorzitter stelt voor de gevraagde toestemming te verleenen en de interpellatie te doen houden in deze ver gadering. De heer van der Voort ziet van het woord af. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De heer Splinter doet alsnu namens Burgemeester en Wet houders het volgende spoedeischend voorstel: In de vergadering van 20 Januari 1936 besloot de Gemeenteraad tot den bouw van een nieuw gymnasium met clavigerwoning aan de Fruinlaan. Zooals bekend, schrijdt deze bouw geregeld voort. Thans is aan een aantal daarvoor in aanmerking komende firma's onderhands prijs opgave gevraagd voor de levering en de montage van de centrale verwarmingsinstallatie. De uitslag hiervan is, dat van de N.V. Huijgen en Wessel, kantoor Amsterdam, de meest aannemelijke aanbieding is ontvangen. Deze firma, die ook aan de Stedelijke Lichtfabrieken de voor dit werk noodige ketelinstallatie voor het stoken met gas levert, heeft ingeschreven voor een bedrag van 18.127. Dit bedrag büjft weliswaar beneden de laatste raming, waarbij rekening werd gehouden met de sterke stijging der ijzerprijzen, doch is met inbegrip van bijkomende kosten ƒ3300.hooger dan het in de oorspronkelijke begrooting voor den Gymnasium-bouw hiervoor uitgetrokken bedrag. Deze overschrijding moet geheel worden verklaard uit de sterke stijging der ijzerprijzen. Te zijner tijd zullen Burge meester en Wethouders nagaan of hierdoor extra gelden zullen moeten worden aangevraagd. In de offerte van de N.V. Huijgen en Wessel is rekening gehouden met het gebruik van uitsluitend materialen van Nederlandsch Fabrikaat. Met het oog op de ongestadige materiaalprijzen en den in verband daarmede korten termijn, waarbinnen de aan bieding geldig is, is een spoedige beslissing dringend nood zakelijk. Aangezien Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn, dat de zooeven genoemde aanbieding dient te worden aan vaard, geven zij, in overeenstemming met het advies van de Commissie van Fabricage, de Gemeenteraad in overweging het leveren en de montage van de centrale verwarmings installatie voor het nieuwe gymnasium volgens het opge maakte bestek onderhands op te dragen aan de N.V. Huijgen en Wessel, te Amsterdam, voor de som van ƒ18.127. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot dadelijke behandeling van dit voorstel besloten. De heer Tobé vraagt, of al het materiaal van Nederlandsch fabrikaat is, dus ook de radiatoren. De heer Splinter beantwoordt de vraag van den heer Tobé bevestigend. Wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter geeft thans het woord aan den heer van der Voort tot het houden van zijn interpellatie. De heer van der Voort dankt den Raad voor het hem verleende verlof en stelt Burgemeester en Wethouders de volgende vragen: 1. Hebben Burgemeester en Wethouders kennis genomen van het artikel in 't avondblad van de „Vooruit" van 4 Mei j.l., waarin opgenomen de conclusie van de Algemeene Ambte naren- en Werkliedencommissie om de ontslagen, uitgereikt aan een gedeelte van het personeel van de Lichtfabrieken voorloopig in te trekken totdat een behoorlijke afvloeiings regeling is vastgesteld? 2. Zijn Burgemeester en Wethouders bereid aan den Raad mede te deelen wat hun standpunt zal zijn t.a.v. het met op één na algemeene stemmen aangenomen voorstel van de Algemeene Ambtenaren- en Werkliedencommissie in haar vergadering van 30 April j.l. en waarin uitgesproken de wenschelijkheid, niet eerder tot ontslag over te gaan alvorens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 13