MAANDAG 10 MEI 1937.
187
Capi t ulan t en verordening
(Tepe e.a.)
met de Rijksregeling, dat het tegenover hoogerhand absoluut
onverdedigbaar was en dat het College geen enkele moeite
kon doen om een dergelijk voorstel te verdedigen.
In diezelfde vergadering van 7 December 1936 is met
21 tegen 13 stemmen verworpen een motie-van der Voort
om deze zaak in het Georganiseerd Overleg te bespreken,
waarop de heer Schiiller thans aandringt. Daartoe was hier
niet de minste aanleiding. De heer Schiiller beroept zich op
sprekers groote voorliefde, om alle zaken het personeel
rakende in het Georganiseerd Overleg te besprekeninderdaad
bestaat die voorliefde bij spreker zeer sterk, althans ten aan
zien van zaken, die in het Georganiseerd Overleg thuis be-
hooren. Hier is echter geen sprake van arbeidsvoorwaarden.
Het Georganiseerd Overleg is in het leven geroepen ten
einde te' bespreken de arbeids- en dienstvoorwaarden van
het gemeentepersoneel en niet het stellen van algemeene
regelingen, die daarmede slechts in verwijderd verband staan.
Wanneer bij de provincie wel overleg heeft plaats gehad,
dan vindt dit vermoedelijk zijn oorzaak hierin, dat daarbij
tevens wijzigingen van het Ambtenarenreglement van die
provincie werden voorgesteld, die daarvan het gevolg waren.
Dit is echter bij deze capitulantenverordening niet het geval;
waar zij dus niets te maken heeft met de dienstvoorwaarden,
is ze ook niet besproken in het Georganiseerd Overleg.
Overigens beroept spreker zich op de verwerping van het
voorstel-van der Voort op 7 December 1936.
De heer Schiiller is op deze zaak teruggekomen, omdat hij,
evenals de Wethouder en andere Raadsleden, principieel
zijn standpunt wil verdedigen.
Het Georganiseerd Overleg heeft Burgemeester en Wet
houders van advies te dienen over alle zaken betreffende het
Overheidspersoneel. Daarom had ook deze aangelegenheid
in het Georganiseerd Overleg behandeld moeten worden.
De Wethouder is van oordeel, dat dienstvoorwaarden in het
Georganiseerd Overleg behandeld moeten worden. Spreker
hoort nu den Wethouder zeggen: de verordening, die daar
omtrent voorschriften geeft. Een verordening kan ruim opge
vat worden, maar ook beperkt. Doch zelfs zaken, die naar
de meening van den Wethouder wel in het Georganiseerd
Overleg thuis bebooren, worden daar niet behandeld. In
de laatst gehouden vergadering van het Georganiseerd Overleg
is de Voorzitter er op gewezen, dat een zaak, die in het
Georganiseerd Overleg behandeld diende te worden, niet
in het Georganiseerd Overleg gebracht was. De heeren
Directeuren doen alsof er geen Georganiseerd Overleg bestaat.
Spreker zal geen stemming uitlokken over deze aan
gelegenheid. De beslissing zou in denzelfden geest uitvallen
als de vorige maal. Spreker heeft alleen willen doen uit
komen, dat de sociaal-democraten het met den gang van
zaken ten opzichte van het Georganiseerd Overleg niet
eens zijn.
De heer Eikerbout herinnert er aan, dat door den Wet
houder in een vorige vergadering is gezegd, dat het een eisch
was van den Voorzitter van het Capitulantenbureau, dat de
regeling ongewijzigd werd aanvaard. Spreker b.eeft toen
opgemerkt, dat de Raad met dien Voorzitter niets te maken
had en dat, als de Raad meende, dat wijzigingen moesten
worden aangebracht, zulks diende te geschieden. Het feit,
dat de Raad slechts ten aanzien van twee betrekkingen,
politie-agent en brugwachter, niet met het voorstel van het
College is meegegaan, bewijst wel, dat de Raad van een
dergelijke regeling niet gediend is, zulks mede in verband
met de groote werkloosheid in de gemeente. Was eenige
soepelheid betracht ten aanzien van de groepen, die men
alsnog aan de lijst toegevoegd wil zien, dan had dat een
overbrugging kunnen zijn. Op het oogenblik wordt de zaak
echter zonder meer om hals gebracht. Daarom zal spreker
tegenstemmen.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt aangenomen met 21 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Beekenkamp, van der Tas,
Würtz, van der Reijden, van der Kwaak, Goslinga, Lombert,
Bergers, Wilmer, van Rosmalen, Wilbrink, Tepe, Splinter,
van Stralen, Verweij, Hessing, de Reede, Manders, Keij, van
Eek en van der Laan.
Tegen stemmen: mevrouw Braggaar, de heeren Valentgoed,
Jongeleen, Tobé, Dubbeldeman, mevrouw de Cler, de heeren
Schiiller, van der Voort, Carton, van Weizen, Groeneveld,
Snel en Eikerbout.
(De heer Coster had inmiddels de vergadering verlaten.)
Capitulantenverordening.
(Goslinga e.a.)
In behandeling komt de verordening sub b.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
De artikelen 1 tot en met 6 worden achtereenvolgens
zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna de verordening in haar geheel wordt vastgesteld
met 19 tegen 13 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Beekenkamp, van der Tas,
Würtz, van der Reijden, van der Kwaak, Goslinga, Lombert,
Bergers, Wilmer, van Rosmalen, Tepe, Splinter, van Stralen,
Verweij, Hessing, Manders, Keij, van Eek en van der Laan.
Tegen stemmen: mevrouw Braggaar, de heeren Valentgoed,
Jongeleen, Tobé, Dubbeldeman, mevrouw de Cler, de heeren
Schüller, van der Voort, Carton, van Weizen, Groeneveld,
Snel en Eikerbout.
(De heeren Wilbrink en de Reede hadden tijdens deze
stemming de vergadering tijdelijk verlaten.)
XVIII. Voorstel tot het verhoogen van verschillende posten
der begrooting, dienst 1936, waarvan de raming te laag is
gebleken en tot het toevoegen van eenige nieuwe posten aan
die begrooting. (85)
De heer Goslinga zegt, dat het College voorstelt volgnr.
491, de vergoeding voor terreinen en gebouwen van bij
zondere scholen volgens art. 205 der Lageronder wijs wet 1920,
te verminderen met 7.125.43. Ter toelichting zegt het
College, dat vanaf 1 Januari 1936 de vergoeding van de
geschatte waarde is verlaagd van 6.214 tot 5 Dit zou
juist zijn, indien die bijzondere schoolbesturen niet hadden
gevraagd afkoop van die vergoeding; alleen in dat geval
kon het College dezen verlaagden uitgaafpost ramen. Nu
bepaalt art. 205ter, dat de schoolbesturen, die op hun verzoek
ter vervanging van de jaarlijksche vergoeding een som in
eens ontvangen, tot den dag van de voldoening dier som
blijven in het genot van de vergoeding, berekend naar den
vóór 1 Januari 1936 geldenden maatstaf. De schoolbesturen
hebben dezen afkoop gevraagd en zijn allen van de weigering
door het College daartoe in beroep gegaan; die zaak is nog
sub judice.
Spreker acht het onjuist, dat, hangende dit geschil, Burge
meester en Wethouders voorstellen dat bedrag van 7.125.43
van de begrooting af te nemen in plaats van het te reserveeren
totdat door Gedeputeerde Staten of, wanneer een van de
partijen in beroep mocht gaan, de Kroon uitspraak is gedaan.
Spreker acht het juister, het bedrag van 7.125.43 op de
begrooting te laten staan en bij de sub 3° voorkomende
vermindering van den post „Onvoorziene Uitgaven" te
voegen 7.125.43.
De heer Verweij zegt, dat het formeel misschien juister
zou zijn om, hangende het geschil, geen posten te ramen.
Feit is intusschen, dat met ingang van 1 Januari 1936 het
rentepercentage is verlaagd van 6.214 tot 5.
De heer Beekenkamp zegt nu, dat dit niet geldt voor deze
scholen, doch spreker kan niet aannemen, dat in het stuk
van Burgemeester en Wethouders op dit punt onjuistheden
worden genoemd. Bovendien, zouden Gedeputeerde Staten
of zou de Kroon de schoolbesturen in het gelijk stellen, dan
zou daarmede rekening worden gehouden bij een volgende
begrootingswijziging. Het heeft dus weinig te beteekenen.
Verandering heeft geen zin. Vooruitloopen öp of beïnvloeden
van de beslissing is dit niet.
De heer Goslinga zegt, dat het niet is een beïnvloeding
van de beslissing, maar wel een vooruitloopen op de beslissing.
Feitelijk laten Burgemeester en Wethouders den Raad be
slissen, dat Burgemeester en Wethouders terecht dien afkoop
hebben geweigerd. Gelet op art. 205ïer,i lid 1, laatste volzin,
van de Lager Onderwijswet kan de Wethouder op het oogen
blik niet zeggen: het rentepercentage is verlaagd. De Wet
houder brengt nu degenen, die het eens zijn met het standpunt
van de schoolbesturen, in moeilijkheden. Hun wordt gevraagd
voor deze vermindering te stemmen, terwijl zij meenen, dat
dit bedrag ten onrechte van de begrooting wordt afgenomen.
Deze zaak heeft toch iets meer dan formeele beteekenis.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende
ment van den heer Goslinga, luidende:
„O.g. stelt voor de vermindering van de uitgaafpost onder
volgnr. 491 te schrappen en het bedrag ad 7.125.43 te
voegen bij de onder 3° voorgestelde vermindering van volgnr.
724 „Onvoorziene Uitgaven", waardoor dit bedrag van
18.125.24 wordt opgevoerd tot 25.250.67."