154 MAANDAG 19 APRIL 1937. Toelage aan 4 ambtenaren der Lichtfabrieken, (van der Voort e.a.) verhoogingen heeft ontvangen en niet getracht heeft zich voor een of ander examen te bekwamen of zijn kennis te verrijken, op zijn maximum salaris een toelage van 200. te geven. Men zou dan de geheele salarisschaal zoowel van het hoogere als van het lagere personeel moeten herzien. Ook onder het lagere personeel zijn belangrijke groepen, wier capaciteit ten minste 35 of 40 is opgevoerd, maar wier salaris niet is verhoogd. Spreker denkt hierbij aan de meteropnemers, van wie niet kan worden ontkend, dat zij nu veel meer werken en dus veel grootere verantwoordelijk heid hebben dan vroeger en die toch 200.per jaar minder verdienen dan de meteropnemers in Gouda, een gemeente, die in rang absoluut veel minder is dan Leiden. Wanneer inderdaad blijkt, dat deze vier hoofdambtenaren in verband met hun meerdere werk of grootere verantwoorde lijkheid in een anderen rang behooren te worden ingedeeld, zal spreker zich tegen een daartoe strekkend voorstel niet verzetten, mits het College daarbij ook denkt aan het lagere personeel en de salarisschalen daarvoor zoo worden gesteld, dat men ook zonder het middel van een toelage voor dit gedeelte van het personeel de noodige verbeteringen kan verkrijgen. De heer de Reede kan zich vereenigen met een gedeelte van de opmerkingen, welke het College in het Ingekomen Stuk heeft gemaakt. Het College zoekt terecht verband tusschen de bevordering van de vier hoofdambtenaren en de salarieering van andere gemeente-ambtenaren. Men heeft hierbij te doen met middelbare ambtenaren bij de Stedelijke Lichtfabrieken en het is zeer juist, indien het College er bezwaar tegen maakt, dat zij gebracht worden op het niveau van de hoogere ambtenaren der gemeente-secretarie of van de leiders van sommige bedrijven. Elke salarisregeling is een geheel en moet niet uit haar verband worden gerukt. Men zou evenwel de thans bestaande salarisregeling uit haar verband rukken, indien men inciden teel eenige ambtenaren in een hoogeren rang plaatste. Het College stelt het ook niet voor. Een ander bezwaar tegen dit voorstel is, dat de verhoudingen bij de Lichtfabrieken zich op het oogenblik pertinent daartegen verzetten, in verband n.l. met de bezuiniging, die op het oogenblik bij de Lichtfabrieken gaande is. Er mag tusschen deze bezuiniging en deze promotie geen direct verband bestaan, maar het psychologisch oogenblik voor dit voorstel, indien het er ooit geweest is, is er nu zeker niet meer. Men had geen ongelukkiger oogenblik kunnen kiezen voor dit voorstel dan thans. Boven dien verzet de salarisverordening zich hiertegen; deze kent geen toelagen, al wordt er in de verordening betreffende den rechtstoestand een enkele opmerking over gemaakt. De salaris verordening kent deze toelagen echter niet, volkomen terecht. Spreker uit zijn bevreemding, dat in het College zelf niet een enkele stem tegen dit voorstel is opgegaan; dit blijkt althans niet uit de stukken. Spreker doelt meer speciaal op de sociaal-democratische Wethouders, die zoo slecht hun gedachten hebben laten gaan over een dergelijk voorstel, dat zij geen bezwaar hebben gemaakt tegen de toekenning van toelagen aan ambtenaren. Immers, alle vakvereenigingen staan op het standpunt, dat toelagen niets anders zijn dan een sabotage van de salarisregelingen. Inderdaad is dit zoo; dergelijke toelagen openen zeer ongewenschte mogelijkheden om van de salarisregeling af te wijken en indien spreker één punt principieel uit den booze acht, dan is het wel, dat men een weg gaat zoeken om de salarisregeling geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Spreker betreurt het voor deze ambtenaren; het is niet uit gebrek aan waardeering voor hen, dat spreker deze opmerkingen maakt, maar spreker kan niet met dit voorstel meegaan en zal er tegen stemmen. De heer Wilbrink heeft als lid van de Commissie voor de Lichtfabrieken van harte aan dit voorstel medegewerkt en er zijn steun aan gegeven; spreker heeft hiertegen niet het minste bezwaar gehad, al kan hij er in komen, dat het met het oog op de tegenwoordige tijdsomstandigheden en ver houdingen zeer velen Raadsleden buitengewoon moeilijk zal vallen hun stem aan dit voorstel te geven. Nu is het niet zoo, dat enkele maanden geleden de Commissie er over gedacht heeft enkele hoogere ambtenaren te bevorderen, dat het voorstel daartoe bij het College is gekomen en dat het nu als gevolg daarvan in den Raad wordt gebracht; deze zaak dateert al van jaren her. Yijf jaren geleden zijn 2 hoofd ambtenaren van de Lichtfabrieken overleden, beiden van hoogeren rang dan de tegenwoordige functionarissen, die hun arbeid hebben overgenomen en het is alleen te danken aan het feit, dat men even wilde aanzien de resultaten van een reorganisatie, waarbij het werk van die beide overleden hoogere ambtenaren zou worden verdeeld over 4 andere Toelage aan 4 ambtenaren der Lichtfabrieken. (Wilbrink e.a.) ambtenaren, dat men toen niet direct gekomen is met het voorstel, om die ambtenaren te benoemen in denzelfden rang als de heeren Schoo en Blauw. Men heeft het niet gedaan, maar de zaak aangezien. Ten slotte kon men zeggen, dat door de verdeeling van den arbeid de zaken van de Stedelijke Lichtfabrieken goed functionneerden. Intusschen zijn er allerlei strubbelingen geweest. Spreker denkt hierbij aan de langdurige geschiedenis van de bevorde ring van den hoofd-ingenieur tot adjunct-directeur en van den hoofdboekhouder der afdeeling administratie tot admini strateur, hoofd dier afdeeling. Men is toen gekomen tot een regeling voor de andere ambtenaren, waarvan de voor bereiding helaas zeer lang heeft geduurd, waardoor het voorste] van het College thans op het meest ongunstige tijdstip is ingediend. Het laatste verandert niets aan het feit, dat de Raad van Commissarissen zich reeds vijf jaar geleden voor deze bevordering heeft uitgesproken en zich geheel vereenigd heeft met het voorstel van de directie. Bij de betrokken ambtenaren was daardoor de verwachting gewekt, dat indien zij zich op hun taak voorbereidden en trachtten haar tot een goed einde te brengen, zij zouden worden bevorderd. Het is redelijk, dat men thans, zij het ook op zeer bescheiden wijze, de gegronde verwachtingen verwezenlijkt. Men kan van „zeer bescheiden" spreken, indien men voorstelt een toelage van 200.per jaar te geven. Men kan niet deze vier ambtenaren, nu bezuinigingen zijn verkregen, personeel op wachtgeld gesteld of ontslagen moet worden, in hun verwachtingen te leur stellen. De Raadsleden, die geen lid van den Raad van Commis sarissen der Stedelijke Lichtfabrieken zijn, kunnen zich van de voorgeschiedenis losmaken, maar de Commissarissen, die indirect hebben medegewerkt aan het wekken van ver wachtingen bij deze vier ambtenaren, kunnen dit niet. Dit zou voor spreker een volledige verontschuldiging zijn indien hier althans van „verontschuldiging" gesproken dient te worden, wat z. i. niet het geval is voor het feit, dat hij in den Raad hetzelfde standpunt inneemt, dat hij in de Com missie voor de Stedelijke Lichtfabrieken heeft ingenomen. Spreker zal niet, gelijk de heer Coster, afwachten of de meerderheid van den Raad voor het voorstel is, alvorens zijn stem er aan te geven, maar wil liever met eere sneven. Indien de Raad met algemeene stemmen op twee of drie na het voorstel verwerpt, zal spreker zich er bij moeten neer leggen en er vannacht even gerust om slapen. Al zou spreker uit den Raad weinig steun ondervinden, toch zou hij het door hem in de Commissie verdedigd standpunt ook in den Raad blijven innemen, omdat hij dit voorstel in het licht van de historie volkomen gerechtvaardigd acht. Indien het geven van toelagen niet mogelijk was, zouden Commissarissen dat ook erkend hebben en zouden zij het College op de conse quenties daarvan gewezen hebben. Maar de Commissaris van Politie heeft een toelage van 500.gekregen, zij het eenigs- zins gedwongen; de adjunct-directeur van de Lichtfabrieken, ir. Fehmers, heeft ook een toelage gekregen van ƒ500. dat was niet gedwongen, dat heeft de Raad welbewust gedaan. Men zegge dus niet, dat het principieel niet ver dedigbaar is. Andere ambtenaren hebben ook toelagen. Commissarissen hebben dit welbewust voorgesteld en wel op voorlichting van het College, op welks kompas men veilig kan varen en men geen voorstellen zal doen in strijd met de verordening of met de belangen van de gemeente. In het algemeen aanvaardt spreker, dat het College het juiste inzicht heeft, hoe in deze zaak ten aanzien van de verschillende verordeningen moest worden gehandeld. Spreker begrijpt echter, dat het een hopelooze zaak is, te trachten voor deze ambtenaren iets te bereiken. De heer Goslinga heeft als Wethouder aan de totstand koming van dit promotievoorstel een zeer werkzaam aandeel gehad. Spreker sluit zich aan bij het uitnemend betoog van den heer Wilbrink, waarmede spreker zich kan vereenigen. Met de toekenning van deze toelagen is spreker eerst meer subsidiair meegegaan, maar hij acht dat geen gelukkige op lossing van dit vraagstuk! Het liefst had spreker gezien dat het College destijds had gevolgd het advies van Commissa rissen om deze ambtenaren tot een hoogeren rang te bevor deren. Dit is ook met andere ambtenaren gebeurd. De heer van Eek meent, dat het niet aangaat in een tijd van salaris verlaging aan anderen een hooger inkomen te geven, maar dat is doorloopend gedaan; doorloopend zijn hoogere ambte naren door het College bevorderd, nog pas met ingang van 1 Juli 1936. Men kan toch niet de salarissen verlagen en alle promotiekansen wegnemen; dan haalt men den dood in den pot. De gemeente is een levend organisme met wisselende en veranderlijke behoeften. Men kan zich niet op het standpunt plaatsen, dat ook in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 8