MAANDAG 19 Registratie van jeugdige vverkloozen. (van Stralen e.a.) ter sprake gebracht, doch toen bleek dat het Departement er wel bezwaren tegen had, bij dit onderzoek ook de vrouwe lijke jeugd te betrekken. Aanvankelijk had de Regeering bezwaar tegen de telling in het algemeen, omdat men meende dat de Minister, waar destijds reeds in eenige gemeenten een telling had plaats gehad, daaruit voldoende materiaal had ontvangen teneinde daardoor een overzicht te krijgen van de jeugdwerkloosheid in het algemeen. Later is de Minister op zijn bezwaren daartegen teruggekomen. Tegen de telling en de registratie van vrouwelijke jeugdige werkloozen bestond bij het Departement bezwaar uit hoofde van de bijzondere moeilijkheden, daaraan verbonden; het was n.l. zeer moeilijk de gegevens betreffende de jeugdige arbeidsters bij te houden, omdat dezen over het algemeen vaak van betrekking en zelfs van beroep veranderen. Dan werken zij in een fabriek, later weer als dienstbode of werkster, terwijl zij ook meermalen werkzaam zijn in de huishouding van het eigen gezin. Zoo doende is nooit precies na te gaan of en welk beroep die meisjes uitoefenen. Bij jeugdige arbeidsters komt verandering van beroep veel vaker voor dan bij jeugdige arbeiders. Daarin zag de Minister een bezwaar om bij deze registratie eveneens de vrouwelijke jeugdige werkloozen te betrekken. Spreker gelooft niet, dat er bij de gemeente bezwaar tegen zou hebben bestaan bij dit onderzoek hier ter plaatse eveneens de vrouwe lijke jeugd te betrekken, maar de gemeente was genoodzaakt de algemeene regeling van den Minister ten aanzien van deze registratie te volgen en de Minister laat in zijn pas toege zonden voorschriften duidelijk uitkomen, dat deze registratie alleen betrekking zal mogen hebben op mannelijke personen. Niet geheel duidelijk is te maken, waarin het bezwaar van den Minister tegen de registratie ook van jeugdige arbeidsters bestaat; in dit stuk komt ook geen motiveering voor, maar herhaaldelijk is daarin sprake uitsluitend van mannelijke jeugdige werkloozen. Het aanvankelijk voornemen van het College om ook de vrouwelijke jeugd in dit onderzoek te betrekken, zal in verband met de door den Minister uitge sproken wensch achterwege moeten blijven. De heer Goslinga is door het antwoord van den Wethouder niet zeer voldaan. In de eerste plaats niet door zijn antwoord aan den heer Snel. De heer Snel is blijkbaar tevredengesteld. Het is echter niet zoo, dat de Minister het bedrag van 3. heeft vastgesteld; hét College heeft in zijn nota aan den Minis ter voorgesteld 3.en dat heeft de Minister later goedge keurd. Het is dus niet goed, dat de heer van Stralen zich achter den Minister verschuilt; de heer van Stralen heeft niet eens geprobeerd, het anders te krijgen. Wat de heer van Stralen doet, is spreker met een reusachtig kluitje in het riet sturen. In geen enkelen brief van den Minister wordt uitdrukkelijk over uitsluitend de mannelijke jeugd gesproken; er staat: werklooze jeugd. De heer van Stralen heeft zelf op het depar tement ter sprake gebracht, of bij deze telling en registratie ook de vrouwelijke jeugd moest betrokken worden; toen heeft men op het departement natuurlijk gezegd: als gij het zelf ter sprake brengt, moeten de arbeidsters er maar niet bij be trokken worden. Maar dan moet de heer van Stralen hier niet zeggen, dat de Minister er bezwaar tegen had. Spreker vindt het niet reëel, dat de heer van Stralen zich achter Minister Slingenberg en achter het Kabinet verschuilt. Spreker weet wel: er zijn bijzondere moeilijkheden, maar wanneer de heer van Stralen zelf in de oppositie geweest was, zou hij gezegd hebben: gij hadt met de vuist op tafel moeten slaan. Nu komt hij zelfs den Minister al tegemoet en nu beroept hij zich hier op den Minister. Men krijgt geen goed beeld van den nood onder de werklooze jeugd, wanneer men bij dit onderzoek de vrouwen uitsluit. Spreker betwist den heer van Stralen, dat er zoo'n groote wis selvalligheid is bij de tewerkstelling van de vrouw in de industrie; dat is niet zoo. Wisseling van beroep komt niet veel voor; men kiest een bepaald beroep, dienstbode of fabrieks arbeidster; het gebeurt wel, dat een dienstbode fabrieks arbeidster wordt, maar dan keert zij nooit terug tot het beroep van dienstbode. Spreker dringt er op aan die registratie van die werklooze jeugd niet te laten vervallen en daarom stelt spreker voor sub a het woord „mannelijke" te schrappen. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een amende ment van den heer Goslinga, luidende: „O.g. stelt voor in 't voorstel over punt 15 (ingek. stuk 63) in het gestelde onder punt a, te schrappen het woord „mannelijke"." De heer van Stralen zegt, dat de heer Goslinga geheel en al mis is, wanneer hij meent, dat het College, en spreker in het bijzonder, niet alleen klakkeloos overneemt wat de APRIL 1937. 151 Registratie van jeugdige werkloozen. (van Stralen e.a.) Minister voorschrijft, maar den Minister zelfs bepaalde dingen in den mond geeft. Wanneer de heer Goslinga het verwijt uitspreekt, dat het College met sprekers medewerking den Minister heeft voor gesteld, het bedrag der wekelijksche vergoeding op 3. te bepalen, is dit volkomen onjuist. Bij de besprekingen, welke met den Minister en ambtenaren van diens departement zijn gevoerd over dit werk en andere werkobjecten voor jeugdige werkloozen, is komen vast te staan, dat er geen sprake kon zijn van een verhooging van deze vergoeding. Het is nog sterker: het gemeentebestuur van Leiden heeft op advies van de Commissie voor jeugdige-werkloozenzorg den Minister verzocht de vergoeding bij de werkobjecten voor jeugdige werkloozen (waarmede dit werk volkomen gelijkgesteld kan worden) voor Leiden te bepalen op 3.50 per week. Het gemeentebestuur heeft dus niet opzettelijk het mindere gevraagd, maar juist getracht het meerdere te verkrijgen. De Minister heeft een regeling voor het geheele land gemaakt, waarbij de gemeenten zijn ingedeeld in drie klassen. Leiden is door den Minister gegroepeerd in de tweede klasse. De vergoedingen varieeren van ƒ2.tot 3.per week. Het gemeentebestuur heeft gevraagd de maximum vergoeding te bepalen op 3.50 per week en Leiden in te deelen in de eerste klasse. De Minister wenschte echter niet op dit verzoek in te gaan. Er is dus geen sprake van, dat het gemeentebestuur niet alle mogelijke moeite heeft gedaan om de vergoeding, die spreker persoonlijk inderdaad te laag vindt, te doen verhoogen. Spreker kaatst het verwijt van den heer Goslinga naar diens adres terug. Nog niet lang geleden heeft de Raad ge discussieerd over de vergoeding, welke bij den aanleg van voetbalvelden zou worden betaald en volgens het voorstel van het toenmalige College 1.50 per week zou bedragen. De Raad heeft besloten, het bedrag tot 2,50 te verhoogen, met welk besluit de Minister zich niet heeft vereenigd, waardoor het bedrag 1.50 bleef. Aan het voorstel van het toenmalige College heeft de heer Goslinga vermoedelijk zijn sanctie gegeven. De vergoeding, die thans gegeven wordt, bedraagt 2 maal zooveel. De Minister van Sociale Zaken stelt zich voor, de registratie van de jeugdige werkloozen ten goede te doen komen aan de werkzaamheden voor de verschillende werkobjecten, o.a. de centrale werkplaatsen. Er zijn voorschriften gegeven, waardoor jeugdige werkloozen, die bepaalde beroepen hebben uitgeoefend, gedurende hun werkloosheid belang hebben bij een aanmelding bij de centrale werkplaats of bij verschillende werkobjecten. De Minister is uitgegaan van de gedachte, dat men door deze registratie in de eerste plaats een juist overzicht krijgt van het aantal jonge menschen in ver schillende beroepen, dat er eventueel voor in aanmerking komt in de centrale werkplaats de vakbekwaamheid te vergrooten. Het ligt niet in de bedoeling in de centrale werkplaats het vak van dienstbode of iets dergelijks aan te leeren. De Minister ziet een wisselwerking tusschen deze registratie en het goed functionneeren van de centrale werk plaatsen en waar het dus hoofdzakelijk of bijna uitsluitend gaat om de mannelijke jeugd, die belang heeft bij centrale werkplaatsen, werkobjecten en uitzending naar werkkampen, waarbij de belangen van de vrouwelijke jeugd niet betrokken zijn, meent de Minister, dat er geen aanleiding bestaat om een onderzoek in te stellen naar de werkloosheid onder de vrouwelijke jeugd. Spreker vermoedt dan ook, dat de Minister bezwaar zal maken tegen de uitbreiding van de registratie tot de vrouwe lijke jeugd. Spreker hoopt, dat de eventueele aanneming van het amendement van den heer Goslinga niet ten gevolge zal hebben, dat het voorstel in het geheel niet uitgevoerd wordt. Het is n.l. zeer gewenscht en zelfs noodzakelijk, dat de werkzaamheden begin Mei tegelijk met de oprichting en in bedrijfstelling van de centrale werkplaats aanvangen. Er zijn zeer groote belangen bij betrokken en het College zou het zeer betreuren, indien de amendeering van het voorstel stagnatie zou veroorzaken. Het College verklaart zich bereid, den Minister te ver zoeken alsnog goed te vinden, dat ook de vrouwelijke jeugd in de registratie wordt betrokken. De heer Goslinga heeft de besprekingen op het Ministerie van Sociale Zaken niet bijgewoond en kan dus alleen oor- deelen op grond van de stukken, welke het College den Raad heeft overgelegd. Spreker heeft in deze stukken de beperking tot de mannelijke jeugd niet kunnen vinden. Spreker twijfelt niet aan de waarheidsliefde van den Wethouder, maar ver onderstelt toch ook, dat de Minister deze beperking vermeld zou hebben, indien hij daaraan zoo'n groote waarde hechtte. Men kan geen juist beeld krijgen van de mogeüjkheden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5