MAANDAG 19 APRIL 1937. Benoeming lid Commissie van Financiën; e.a. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter verzoekt den heeren Beekenkamp, Lombert, van der Kwaak en Schüller het stembureau te vormen. Wordt benoemd met 32 stemmen de heer van der Tas; de heer Goslinga verkreeg 1 stem. De heer van der Tas verklaart de benoeming aan te nemen. III. Benoeming van een lid van de Commissie voor het Openbaar Slachthuis (vacature; A. J. Schoneveld). De heer Beekenkamp beveelt den heer Eikerbout voor de benoeming in deze vacature aan. Wordt benoemd met 32 stemmen de heer Eikerbout; de heer Goslinga verkreeg 1 stem. De heer Eikerhout verklaart de benoeming aan te nemen. IV. Benoeming van een lid van de Commissie voor den Geneeskundigen- en Gezondheidsdienst (vacature A. J. Schoneveld) De heer Beekenkamp beveelt den heer Goslinga voor de benoeming in deze vacature aan. Wordt benoemd met 30 stemmen de heer Goslinga; de heer Keij verkreeg 3 stemmen. De heer Goslinga verklaart de benoeming aan te nemen. V. Benoeming van een plaatsvervangend lid der Commissiën, bedoeld in art. 2, le lid, sub 3°, der verordening, houdende Reglement voor de Commissiën van Advies, betreffende de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel in dienst der gemeente Leiden (vacature: A. J. Schoneveld). De heer Beekenkamp beveelt den heer van der Tas voor de benoeming in deze vacature aan. Wordt benoemd met 32 stemmen de heer van der Tas; de heer Goslinga verkreeg 1 stem. De heer van der Tas verklaart de benoeming aan te nemen. VI. Benoeming van voorzitters, leden en plaatsvervangende leden van stembureaux voor de verkiezing van leden van de 2e Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten en van den Gemeenteraad. (55) De Voorzitter wijzigt namens Burgemeester en Wethouders het voorstel in dien zin, dat worden voorgedragen: a. als lid van Stemdistrict 2: in de plaats van den heer C. Snel, den heer M. Dubbeldeman; b. als lid-voorzitter van Stemdistrict 16: in de plaats van den heer Dr. M. Keij, den heer Ir. P. C. Lindenbergh. e. als lid van Stemdistrict 25: in de plaats van den heer M. Dubbeldeman, den heer Ir. H. A. Bol. d. als lid-voorzitter van Stemdistrict 31in de plaats van den heer A. J. Jongeleen, den heer O. Snel. Alle voorgedragenen worden met algemeene (33) stemmen benoemd. VIII. Benoeming van een hoofdonderwijzer bij het onderwijs aan spraakgebrekkige kinderen. (56) Wordt benoemd met algemeene (33) stemmen de heer J. W. Oostveen, onder bepaling, dat deze benoeming geacht wordt te zijn ingegaan op 1 September 1936. De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor de genomen moeite. (Na de gehouden stemmingen komt de heer Hessing ter vergadering). IX. Praeadvies op het verzoek van C. Kok om ontslag als lecraar aan het Gymnasium. (41) X. Praeadvies op het verzoek van A. M. van Sermondt, om ontslag als hoofd der school voor buitengewoon lager onderwijs verbonden aan het gesticht „Voorgeest". (57) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen IX en X besloten. 149 Aangaan geldleeningen. (Voorzitter e.a.) De Voorzitter doet thans de deuren sluiten. Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat. (De heer Keij was inmiddels ter vergadering gekomen). XI. V oorstel inzake het aangaan van eenige geldleeningen en tot het vaststellen van de daarop betrekking hebbende begrootingsstaten. (58 en 59) De heer Goslinga acht de voorwaarden, waarop de conversie zal plaats hebben, voor de gemeente aannemelijk, maar vraagt zich af, of het wel juist is, dat het bedrag van 14.500.dat als 1 strafrente voor vervroegde aflossing moet worden betaald, ten laste van den kapitaaldienst wordt gebracht, waar de voordeelen van de conversie ten bate van den gewonen dienst komen. De gemeente leent voor uitgaven, die zij niet in eens kan betalen, b.v. voor een brug, een school, een turbine. Er staat echter niets tegenover het bedrag van 14.500.Spreker erkent, dat het moeilijk zou zijn, een groot bedrag voor strafrente uit den gewonen dienst te betalen. Deze moeilijkheid zou vooral aan het einde van het dienstjaar de gemeente van conversie kunnen weer houden. Op het oogenblik is dit niet het geval. Wordt thans niet te veel ten laste van den kapitaaldienst gebracht en is het niet in het belang der gemeente, zooveel mogelijk ten laste van den gewonen dienst te brengen? Rente en aflossing hiervan drukken dan ook alweer gedurende een lange reeks van jaren op den kapitaaldienst. De heer Verweij acht de door den heer Goslinga gestelde vraag van principieele beteekenis; het gaat niet zoozeer om het bedrag als wel om het te volgen systeem, n.l. of de kosten van geldleeningen mogen worden gebracht ten laste van den buitengewonen dienst, van den kapitaaldienst. Dit is echter in verband met volgnr. 893 van den kapitaaldienst der begrooting, dat daarop duidt, niet voor betwisting vatbaar. Welke zijn nu die kosten? Zegelkosten, provisie, advertentie- kosten mogen dus ten laste van den kapitaaldienst worden gebracht, maar naar sprekers opvatting valt onder het begrip „kosten" bij een conversieleening zooals deze ook de boete, die betaald moet worden bij aflossing vóór 5 jaren. Principieel ziet spreker geen verschil tusschen deze ver schillende kosten. De heer Goslinga acht het blijkbaar niet gewenscht, deze kosten ten laste van den kapitaaldienst te brengen, maar spreker zou een andere handelwijze absoluut verkeerd achten. Alle voordeelen, voortvloeiende uit con versie van een leening, werken even lang als de leening loopt en dus is het geoorloofd en ook gezond, datzelfde te doen plaats hebben met de nadeelen, daaruit voortvloeiende. Beide komen voort uit één en dezelfde handeling en beide moeten dus gedurende den volledigen looptijd van zulk een leening werken. Er zou dus veeleer aanmerking op te maken zijn, wanneer men deze kosten niet ten laste van den kapitaal dienst bracht. De door het College voorgestelde gedragslijn is dus rechtmatig en rechtvaardig en komt niet in tegen spraak met een gezond financieel beleid; spreker geeft den Raad in overweging overeenkomstig het gevoelen van het College te beslissen. De heer Goslinga is het niet eens met den Wethouder, dat er op dit punt zulk een groot principieel verschil is tusschen hem en spreker; spreker acht het meer een quaestie van beleid en opportuniteit. Spreker ziet er niet zoo'n groot belang in; hij erkent, dat kosten verbonden aan geldleeningen ten laste van den kapitaaldienst gebracht kunnen worden; dat is altijd gebeurd; daarvoor zijn gegronde redenen. In dit geval is het niet zoozeer een kwestie van geld leenen als wel van aflossing van leeningen en tegenover de aflossing van een leening behoeft niet altijd het aangaan van een nieuwe leening te staan. De Wethouder behoort de kosten van de aflossing zooveel mogelijk op den gewonen dienst te brengen. Tegenover deze kosten staat niets tastbaars. Het is beter het bedrag op den gewonen dienst te brengen, wan neer het profijt van de conversie het nadeel over eenige jaren overtreft; de gemeente behoeft dan niet voor dit bedrag te leenen. Het is meer een kwestie van financieel beleid dan een kwestie van principe. Spreker kan zich dus niet met het standpunt van den Wethouder vereenigen, hetgeen niet wil zeggen, dat indien het om groote bedragen ging, spreker den Wethouder niet zou bijvallen. De heer de Reede zegt, dat men de verschillende gevallen van financiering moeilijk kan bezien buiten de tijdsomstandig heden. Het is ten slotte gewenscht, dat al dergelijke kosten, -v-.. 4 ,rrr

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 3