168
MAANDAG 19 APEIL 1937.
Woning- en gczinstelling en houw arbeiderswoningen.
(Schiiller e.a.)
Voorzitter aantoonen, dat deze uitspraak door een deskundige
gegeven is en volgens den Voorzitter voor Leiden toepasselijk
is? Sprekers uitspraken van deskundigen zijn volgens den
Voorzitter niet voor Leiden toepasselijk, maar wel die van
den Voorzitter?
De Voorzitter zegt, dat dit geschiedt in goed vertrouwen.
De heer Schiiller voert ook allerlei autoriteiten aan, ten
aanzien van wie spreker aanneemt, dat hun uitspraken
juist worden aangehaald.
De heer Schiiller heeft ten aanzien van alle door hem
aangehaalde uitspraken van deskundigen de geschriften
genoemd, waarin ze te vinden zijn. Spreker zegt niet maar
wat luk-raak, maar geeft aan, waar het staat. De Voorzitter
heeft ook verklaard, het met de conclusie van het rapport
van Gemeentewerken ten aanzien van de bevolkingstoe-
ming over 1937 niet eens te zijn, maar dan had spreker dit
gaarne ook in de stukken vermeld gezien; dit heeft het
College in het Ingekomen Stuk niet medegedeeld.
De Voorzitter zegt, dat het College dit in het Ingekomen
Stuk ook niet kon mededeelen, omdat het dit toen nog
niet wist.
De heer Schiiller deelt althans mede, waar de gegevens
staan; de Voorzitter zegt alleen maar, dat hij een opgave
gevraagd heeft van den Burgerlijke Stand en dat die hem
die cijfers geeft! Die cijfers neemt spreker niet aan, evenals
de Voorzitter sprekers cijfers, die steunen op officieele rap
porten, niet aanneemt. Het door den Voorzitter genoemde
cijfer loopt over een zeer korte periode; men weet niet hoe
het gaan zal in de laatste 9 maanden van 1937. Is het feit,
dat de particuliere houwers in het door spreker genoemde
tijdsverloop 43 arbeiderswoningen hebben gebouwd, nu een
argument om in het Ingekomen Stuk den particulieren bouw
zoo op te hemelen? Nu zegt de Voorzitter: en nog 183 wo
ningen; ja, maar die kosten meer dan 5.huur; die zijn
niet voor de arbeiders; die zijn nu niet ter sprake.
De Voorzitter vraagt of de heer Schüller wil zeggen, dat
in die woningen van 6.en 7.nooit arbeiders wonen?
De heer Schüller acht het inconsequent, eenerzijds te ijveren
voor loonsverlaging en anderzijds te zeggen, dat een woning
van ƒ6.geschikt is voor een arbeider. Een arbeider, die
21.24.verdient, kan niet een huur betalen van
6.Het gaat hier om de groote groep in Leiden, die een
inkomen heeft van 21.tot 26.dat is de practische
volkshuisvestingspolitiek, die de gemeente, het gemeente
bestuur van Leiden, heeft te voeren.
De Voorzitter heeft ook gezegd, dat samenwoning meestal
in middenstandswoningen plaats heeft, maar hij is niet goed
op de hoogte van deze zaak of wordt door zijn adviseurs
daaromtrent niet voldoende op de hoogte gehouden. Volgens
den Voorzitter heeft de samenwoning in een bepaalde wijk
plaats, terwijl de woningen voor samenwoning van gezinnen
geschikt zijn. Dit is weer zoo'n bewering in het algemeen,
die spreker ook kan houden, maar nimmer doet. In andere
gemeenten, waar een behoorlijke woningstatistiek bestaat,
toont de Directeur van Bouw- en Woningtoezicht of van
Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting aan, in welke wijken
samenwoning plaats heeft; in Leiden moet men het maar
gelooven, indien het College een dergelijke bewering tijdens
het debat uitspreekt. Spreker neemt het niet zonder meer
aan, mede ook omdat hij weet dat een dergelijke bewering
onjuist is.
Men zal nu aan de woningen, die uit een of twee kamers
bestaan, aandacht schenken. Het geschiedt echter te laat.
Volgens den Voorzitter kan ook een eenkamerwoning geschikt
zijn. Dit is echter in de binnenstad onmogelijk. Uit dit enkele
feit, dat het College een eenkamerwoning nog geschikt acht
voor bewoning, blijkt overduidelijk het gemis aan het goede
inzicht voor de behartiging der volkshuisvesting.
De onbewoonbaarverklaring behoeft alleen in de grens
gevallen moeilijkheden op te leveren. In de binnenstad zijn
de woningen, welke voor onbewoonbaarverklaring in aan
merking komen, bij tien- en honderdtallen aan te wijzen.
De Voorzitter: Maximaal 200.
De heer Schüller zegt, dat het aantal afhangt van den
maatstaf, die door den Voorzitter of diens adviseurs wordt
aangelegd. De adviseurs van het gemeentebestuur zeggen
misschien bij het een of andere krot: met wat behangsel
van 5 cent de rol en een pot verf is het huis voldoende op
Woning- en gezinstelling en bouw arbeiderswoningen.
(Schüller e.a.)
te knappen. Vandaar het maximum van 200, dat de Voorzitter
noemt. Ieder die in Leiden bekend is, weet wel beter dat het
eenige honderden meer zijn dan het aantal door den Voor
zitter genoemd.
De gezins- en woningtelling is niet kostbaar en behoeft
ook niet lang te duren. In de gemeente Hilversum had zij
plaats van 15 April tot 15 November 1936 en kostte zij aan
loon voor het deskundige administratieve en technische
personeel en aan schrijfbehoeften in het geheel 3.750.
Waarom zou de telling in de gemeente Leiden, die enkele
duizenden inwoners meer dan Hilversum heeft, jaren moeten
duren? Het bijhouden van de resultaten moet natuurlijk
doorgaan, maar men heeft het noodig, wil men niet opnieuw
genoodzaakt zijn, een telling te houden.
De Voorzitter heeft ook gezegd, dat het systematisch
onderzoek lang duurt.
De heer Seliüller zegt, dat het College voor een woning
en gezinstelling niets gevoelt, omdat daarbij zeer veel voor
den dag zou komen, waardoor het College niet meer zou
kunnen blijven staan op het standpunt, dat het nu inneemt.
Volgens het oordeel van deskundigen is voor de beoor
deeling van de binnenstad een reserve van 2 onvoldoende
en moet het percentage ten minste 3 zijn. Er bestaat verschil
van meening tusschen de deskundigen, of voor den nieuw
bouw de reserve 2 of 3 moet zijn, maar voor oude woningen
is 2 zeerzeker te laag.
De Voorzitter deed nog een bedekten aanval op het bestuur
van „Ons Belang", dat volgens hem ook schuld had aan de
vertraging. Dat verwijt moet spreker ver van zich werpen;
hij acht- zich verplicht dat bestuur hier in den Baad in be
scherming te nemen, tegen het verwijt, dat het mede schuldig
is aan deze vertraging. Het eerste plan is door het bestuur
ingediend op 12 November 1931, het tweede op 21 Januari
1932, het derde op 24 Maart 1933, het vierde op 12 December
1933 en het vijfde op 4 Juni 1934. Van dit laatste plan is
de huur door het gemeentebestuur van Leiden, zonder mede
weten van het bestuur, gebracht van 4.84 op 5.06. Dit
plan is door den Minister afgekeurd omdat het te duur was,
zonder dat het bestuur er iets van wist. Op 10 Augustus 1934
zijn de gewijzigde teekeningen ingediend, op 8 April 1935
de gewijzigde begrooting. Op 4 Mei 1935 is, na een aan
schrijving door het College d.d. 1 Mei 1935, een wederom
gewijzigde begrooting ingediend; daarmede is dus toch spoed
betracht! Op 17 Juli 1935 is wederom een gewijzigde be
grooting met nieuwe gegevens ingediend. Kan men nu het
bestuur van „Ons Belang" eenig verwijt doen terzake van
de vertraging van de behandeling der bouwplannen? Dit
was een onjuiste mededeeling van den Voorzitter.
Het voorstel-Elkerbout strookt niet met sprekers betoog,
welks strekking deze waser moet gebouwd worden en beide
plannen moeten uitgevoerd. De heer Eikerbout wil alleen
het bouwplan van „Ons Belang" uitvoeren en den grond
aankoop doen plaats hebbenspreker is van meening, dat
beide plannen moeten worden uitgevoerd, en hij wil daartoe
ook het voorstel doen, maar bij verwerping van zijn eigen
voorstel zal hij meegaan met het voorstel-Elkerbout, natuur
lijk met het eerste deel daarvan, maar ook wel met het tweede
deel, indien de heer Eikerbout daaraan toevoegt (anders zal
spreker het zelf voorstellen)„uitsluitend in het belang van
de volkshuisvesting en deze gronden in erfpacht uit te geven".
Spreker zal echter eerst het antwoord van het College af
wachten, of het n.l. beide plannen ter uitvoering wenscht in
te dienen.
De heer Wilbrink kan zich zeer weinig aantrekken van
de bewering van den heer Schüller, dat het Baadslid, dat
het niet met hem eens is en niet citeert uit stukken van per
sonen, die door den heer Schüller als deskundigen op dit
terrein worden beschouwd, zijn taak als Baadslid niet naar
behooren vervult, want spreker slaat de deskundigheid
van den heer Schüller op dit terrein zeer laag aan. Misschien
is deze uitspraak onjuist en te subjectief, maar in dat geval
staan de heer Schüller en spreker in een gelijkwaardige
positie tegenover elkaar en hebben zij elkaar niet al te veel
te verwijten.
Het gaat niet om de vraag, hoe de autoriteiten elders
oordeelen over den algemeenen toestand; dit oordeel wordt
in sterke mate beïnvloed door subjectieve inzichten. De
leden van den Baad van Leiden hebben alleen te oordeelen
over de toestanden en verhoudingen, die te Leiden bestaan.
Men dringt thans met geweld aan op het houden van een
woningtelling, die men van zooveel principieel belang acht,
dat men zelfs het adres van den Verhuurdersbond, waarin
opgemerkt wordt, dat een woningtelling niet noodzakelijk is,