MAANDAG 19 APRIL 1937.
161
Woning- en gezinstelling en bouw arbeiderswoningen.
(Schiiller e.a.)
daarvoor eenige andere woningen in de plaats te stellen,
hetzij door aan deze woningen een andere bestemming te
geven, b.v. voor kleine gezinnen. Over den grondprijs is nader
overleg te plegen. Beide punten zijn dan ook allerminst ge
schikt als argument om in principe te besluiten dit plan niet
uit te voeren. De argumenten in de stukken van het College
en in de uitgebrachte rapporten zijn dus zeer zwak en houden
niet of zeer onvoldoende rekening met den werkelijken toe
stand op het gebied van de volkshuisvesting in Leiden en
met de bestaande behoefte aan goede en goedkoope arbeiders
woningen. Spreker geeft het College nogmaals in overweging
de woningen, waaromtrent geen verschil van meening bestaat
voor onbewoonbaarverklaring, op korten termijn, voor te
dragen; immers, uit de voorbereiding van een saneeringsplan
blijkt, dat er in zoo'n complex dat in verhouding tot de
geheele stad toch betrekkelijk klein is, tientallen woningen
aanwezig zijn, die door het College plotseling als onbewoonbaar
worden bestempeld. Hieruit blijkt wel duidelijk, dat er ten
aanzien van de krotopruiming in Leiden nog een zeer groote
achterstand is in te halen.
Resumeerende concludeert spreker:
1°. dat aanneming van deze voorstellen van het College niet
is in het algemeen belang, en nog minder in het belang van de
verbetering der volkshuisvesting
2°. dat thans een woning- en gezinstelling als door spreker
bedoeld noodzakelijk is om positieve gegevens te verkrijgen.
3°. dat op de door spreker aangevoerde gronden de aan
hangige plannen in behandeling moeten worden genomen en
het College daarbij de noodige voortvarendheid moet be
trachten.
4°. dat de aanhangige plannen van de woningbouwver-
eenigingen geen financieele bijdragen van de gemeente ver-
eischen.
Spreker zal het hierbij laten, hopende, dat de verdere be
handeling van dit onderwerp, zoowel door de Raadsleden als
door het College, zal getuigen van een elkaar begrijpen en
een waardeering van diverse inzichten, zulks uitsluitend in
het belang van de bevordering van een goede volkshuisvesting.
Het zou spreker aangenaam zijn geweest, indien het College
had voldaan aan zijn verzoek om dit voorstel ten minste 14
dagen vóór de behandeling aan de Raadsleden te doen toe
komen, waardoor hij in de gelegenheid zou zijn gesteld zijn
óonclusiès in éen hota aan den Raad vóór de behandeling te
doen toekomen, hetgeen had kunnen bijdragen tot een vlotte
behandeling van dit onderwerp.
De heer Lombert kan zich met het praeadvies van het
College vereenigen, al wenscht hij over sommige punten een
opmerking te maken. Spreker kan de uitspraken van de des
kundigen, door den heer Schiiller geciteerd, grootendeels
onderschrijven, maar niet hoog aanslaan in dit verband,
omdat zij algemeene uitspraken zijn en niet speciaal op de
woningtoestanden in Leiden betrekking hebben. Intusschen
is spreker het volkomen eens met den heer Schiiller, dat in
Leiden nog zeer veel op het gebied van den woningbouw kan
worden verbeterd en vooral in de binnenstad nog zeer veel
te saneeren valt, waarbij goede arbeiderswoningen kunnen
worden gebouwd.
Spreker is het echter niet met den heer Schiiller eens,
wanneer deze den indruk tracht te vestigen, dat er in Leiden
een groot tekort aan goedkoope woningen bestaat.
In hetgeen de heer Schiiller heeft gezegd over de huizen
van particuliere eigenaren schuilt eenige overdrijving. Spreker
kan althans niet inzien, dat b.v. de huizen van de particuliere
eigenaren aan de Sophiastraat (beneden- en bovenwoningen
met een huurprijs van 4,35 per week), aan de Prinsenstraat
(beneden- en bovenwoningen met een huurprijs van 4,50 per
week), aan de Paul Krugerstraat (benedenhuizen met een
huurprijs van 3.50 en bovenhuizen met een huurprijs van
3.90 per week) direct kunnen worden gerangschikt onder de
woningen, die niet meer geschikt zijn voor arbeidersgezinnen.
Van iets minderen rang is het perceel aan de Waardgracht
met een huurprijs van 3,75 per week. Spreker wenscht zich
thans te beperken tot de woningen van de Woningbouwver-
eeniging, waarbij hij nauw betrokken is. Plan I van deze
woningbouwvereeniging betreft de woningen aan de Sophia
straat. Van plan I staan op het oogenblik leeg 6 boven
woningen, 1 gedurende 4 maanden, 2 gedurende 5 maanden,
en verder resp. 8, 11 en 18 maanden. Verder staan van plan I
leeg 3 benedenwoningen, 2 gedurende 5 maanden en 1 gedu
rende 4 maanden. De huurprijs van deze boven- en beneden
woningen is 4.85 per week.
De heer Schiiller vraagt wat er aan die huizen mankeert.
De heer Lombert verzoekt den heer Schüller niet te inter-
Woning- en gezinstelling en bouw arbeiderswoningen.
(Lombert.)
rumpeeren; spreker heeft den heer Schüller ook laten uit
spreken. De huurderving voor dit plan I bedroeg voor de
vereeniging in 1934 246.85, in 1935 ƒ501.65 en in 1936
1.412.70.
De woningen van Plan II van deze woningbouwvereeniging
zijn alle heele huizen met een huurprijs van 5.60. Dit is wel
iets meer dan ƒ5.maar deze huur wordt toch door verschei
dene arbeiders uit de beschutte bedrijven verwoond. Deze
woningen zijn, blijkens het groot aantal leegstaande huizen,
niet gemakkelijk te verhuren, en wel omdat zij uitzien over
het land tot aan Warmond toe; daar schijnen vele Leidsche
huismoeders niet tegen te kunnendie moeten in een drukke
straat wonen. De huurderving voor dit plan II bedroeg voor
de vereeniging in 1934 2.670.05, in 1935 2.470.75 en in 1936
2.510.85. Spreker heeft zich ook wel eens afgevraagd,
waarom die woningen leeg staan, zooals de heer Schüller
zooeven bij interruptie vroegnu worden hier nogal eens voor
stellen gedaan om een onderzoek in te stellen naar bepaalde
zakenspreker heeft zich wel eens afgevraagd of het niet ge-
wenscht zou zijn een onderzoek in te stellen naar de gezond
heid van de Leidsche huisvrouwen; men wil in Leiden nu
eenmaal niet op een bovenhuis wonen en wanneer men vraagt
waarom men dit niet wil, dan is het stereotype antwoord:
daar kan mijn vrouw niet tegen wegens haar hart, of: mijn
vrouw heeft dikke beenen. Is dat nu een specifiek Leidsche
kwaal! Hoe oordeelen de deskundigen, die de heer Schüller
heeft genoemd, nu over de bewoonbaarheid van goede boven
woningen? In andere plaatsen heeft men niet een dergelijken
slechten gezondheidstoestand. Men heeft ook als reden ge
noemd den huurprijs. Spreker wijst in dit verband op plan III
van deze vereeniging; dit zijn woningen speciaal voor groote
gezinnen. Van de 39 bewoners betalen slechts 5 de volle huur,
d.w.z. die niet in aanmerking komen voor huurtoeslag. De
huur van de bovenhuizen, twee uitgezonderd, bedraagt 5.
per week. De huursommen, welke betaald worden, varieeren
van 1.85 tot 4,25 per week. Men kan dus niet zeggen, dat
de huursom een bezwaar is. Het zijn geen woningen, die uit
een of twee kamers bestaan. Men kan ze geen bergplaatsen
van menschen noemen. Ze bevatten geen bedsteden, maar
zijn naar de eischen des tijds ingericht. Toch staan deze
woningen reeds geruimen tijd leeg: het langst die, welke
14 Juli 1934, het kortst die, welke 24 December 1936 werd
verlaten. Men kan niet beweren, dat de huurders deze wonin
gen hebben verlaten, omdat zij naar goedkoopere woningen
konden gaan, want sommigen van hen betaalden op het oogen
blik van de verhuizing 2.30, 3.55 of 3,95 per week. Het
bedrag, dat de woningbouwvereeniging aan huur moest
derven, bedroeg in de jaren 1934, 1935 en 1936 respectievelijk
ƒ832,10, ƒ1630,70 en ƒ2490,70. In Leiden bestaat dan ook
niet zoo'n groot gebrek aan woningen als de heer Schüller
het wil doen voorkomen. Men wekt bij de arbeiders vaak deze
gedachte met de uitgesproken bedoeling, bepaalde woningen
niet meer voor arbeiders geschikt te verklaren. Hieraan doet
ook de Leidsche Bestuurdersbond mee. Toen verleden jaar
verschillende huurders als gevolg van de intrekking van den
huurtoeslag minder steun zouden ontvangen, heeft het be
stuur van de woningbouwvereeniging uit medelijden met
iemand, die een huis voor 5,60 per week bewoonde en deze
huur niet meer zou kunnen betalen, dezen persoon een geheel
huis aan de Sophiastraat aangeboden voor den prijs van
4,85 per week, maar hij wilde deze woning niet betrekken,
omdat hij „in woning niet achteruit wenschte te gaan". De
woningbouwvereeniging ontving van den Leidschen Be
stuurdersbond een brief, waarin o.m. stond:
„De woning, naar welke u Yerkuylen heeft verwezen,
is geen goede woning. Deze is somber en donker, waardoor
men dezen tijd 's middags om 3 uur het licht moet branden."
Deze woning is echter niet somber of donkerzij is ten hoog
ste somber op regenachtige dagen, wanneer het zelfs in de
grootste villa's somber is.
Spreker betreurt het in elk geval, dat een lichaam als de
Leidsche Bestuurdersbond den indruk vestigt, dat een woning
van een huurwaarde van 4,85 per week geen geschikte
woning meer voor arbeiders zou zijn.
Dit feit staat niet op zich zelf, want verleden jaar heeft
spreker een vergadering van den Woningraad bijgewoond,
waarin hij tot zijn spijt moest luisteren naar verschillende
redevoeringen, welke in deze richting gingen en waarin men
zei: „arbeiders, maakt u niet druk over dit of dat, over
20 jaar nemen wij met den geheelen rommel geen genoegen
meer." Spreker noemt dat een stemming maken tegen goede
woningen. Bovendien acht spreker zoo'n stelsel verderfelijk
omdat men daardoor het nuttige en noodzakelijke practische
werk van de woningbouwverenigingen in discrediet brengt.
Wanneer men verantwoordelijkheidsbesef heeft, behoort men
dat na te laten, omdat men daarmede wel degelijk het