MAANDAG 19 APRIL 1937. 159 Woning- en gezins telling en houw arbeiderswoningen. (Schiiller.) Bij de beantwoording van de vraag, of het voorstel van het College in het belang is van de bevordering van een goede volkshuisvesting in verband met de zedelijkheid en de hygiëne, beroept spreker zich eveneens op deskundigen. De strekking van het voorstel is een algeheele stopzetting van den bouw van arbeiderswoningen voor verscheidene jaren. Nu zegt de heerY. Keestra, Roomsch-Katholiekburgemeester van Culemborg in een praeadvies over dit onderwerp, waarin de vraag besproken wordt welke gedragslijn de Begeering in de eerstvolgende jaren zal moeten volgen ter verzekering van een voldoenden bouw van woningen in de verschillende huurklassen en voor huisvesting van krotbewoners, dat het naïef zou zijn te denken, dat dit probleem door het particulier bouwbedrijf kan worden opgelost, aangezien voor dit bedrijf niet de sociale zijde, maar het maken van winst het doel is, en, omdat de woning voor den laagst betaalden arbeider geen winstobject is, de animo om die woning te bouwen verdwijnt. Deze praeadviseur zegt verder: „Het zou abnormaal zijn, wanneer het particulier bouw bedrijf onder de huidige omstandigheden in de behoefte aan woningen voor alle arbeiders voorzag. Het zou philan thropic zijn. De aanwezigheid van nog vele slechte woningen, van krotwoningen, een tekort aan goede woningen in vele ge meenten, huisvesting van kinderrijke gezinnen in kleine, voor die gezinnen ongeschikte woningen, omdat zij een hun passende woning niet kunnen betalen; huurprijzen, die voor de groote massa der laag-bezoldigde arbeiders veel te hoog zijn, en niet zelden het vierde deel van hun loon uitmaken; de onmogelijkheid van het particuliere bouwbedrijf om die arbeiders en die groote gezinnen van een goede woning te voorzien tegen een redelijken prijs, ziedaar de feiten, waarmee wij thans te doen hebben, feiten, waarvoor de Eegeering zich geplaatst ziet in een wel uitzonderlijk moeilijken tijd. Maar wanneer wij dan bedenken, dat de geestelijke en stoffelijke belangen van de gezinnen nauw aan de woning verbonden zijn, dat de woning voor den mensch een der meest onmisbare zaken is, dat een goede woning een sterken invloed ten goede uitoefent op de gezondheid, de beschaving en de moraliteit der bewoners en een slechte woning een tegenovergestelde werking uitoefent, dan zie ik een kras optreden, een krachtiger activiteit van de Eegeering tot verbetering van de woningtoestanden en tot herstel van het evenwicht tusschen de huurprijzen en de capaciteit tot huur betaling van het financieel-zwakke deel der arbeiders als haar onaf wij sbaren plicht, waaraan de Eegeering zich niet met een beroep op de financieele moeilijkheden van Eijk en gemeente mag onttrekken." In het rapport der commissie, ingesteld door het Neder- landsch Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw be treffende de huisvesting van krotbewoners leest men: „Reeds voordat de onbewoonbaarverklaring plaats vindt, dient de gemeente zich rekenschap te geven van de vraag, wat er zal gebeuren met de in de woningen verblijvende gezinnen. Reeds in dit stadium moet zij trachten zich een inzicht te vormen omtrent den omvang en den aard der uit de ontruiming der woningen voortvloeiende woningbehoefte en van de mogelijkheid om deze op behoorlijke wijze te be vredigen. Dikwijls zal zij tot de conclusie komen, dat een groot deel der gezinnen geen passende woning zal vinden, indien niet van te voren maatregelen in dit opzicht worden getroffen. In dat geval zal zij reeds in dit stadium moeten overgaan tot de voorbereiding van plannen tot huisvesting der be trokken gezinnen. Ten einde het inzicht, waarvan wij in den vorigen zin gewaagden, te verkrijgen, moet men weten, hoe groot het aantal gezinnen in de krotwoningen is, vervolgens hun samenstelling (kleine of kinderrijke gezinnen, bejaarde echt paren, onvolledige gezinnen), zich eenig denkbeeld vormen van de huren, die zij zullen kunnen verwonen." In zijn laatst verschenen jaarverslag zegt de Hoofd inspecteur der Volkshuisvesting, ir. van der Kaa, het volgende over leegstaande woningen: „Een deel toch der bovenbedoelde goedkoope, ongewilde woningen is, hoewel niet voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komende, niet geschikt om tot verblijf van zelfs betrekkelijk kleine gezinnen te dienen, indien men de eischen der redelijkheid niet wenscht te verzwakken. Echter niet alleen in de stadswijken van de groote steden treft men nog talrijke een- en tweekamerwoningen aan. Ook op het platteland is de toestand van vele woningen vaak beneden ieder peil. Er is dan ook alle aanleiding om voorzoover de middelen strekken voort te gaan met het verleenen van Rijksvoor- Woning- en gezinstelling en bouw arbeiderswoningen. (Schiiller.) schotten voorzoover de plannen, waarvoor voorschotten worden gevraagd, inderdaad strekken tot opheffing van slechte woningtoestanden." Hier veroordeelt ir. van der Kaa dus de bewoning van de een- en tweekamerwoning voor zelfs betrekkelijk kleine gezinnen. Ad 3°. In tegenstelling met het College meent spreker, dat voor Leiden alleen woningen van 5.huur per week en minder kunnen dienen voor de berekening van de behoefte aan arbeiderswoningen. Volgens het door Gemeentewerken uitgebracht rapport, waarop het College zijn meening baseert, stonden op 21 Juli 1936 van het totaal aantal woningen met een huur van 5.en minder ad 10.800, 540 leeg of 5 in December 1936 van de 11.300, 418 of 3.7 Verder blijkt, dat zelfs woningen met slechts één of twee kamers nog in dit aantal zijn begrepen. De benaming „één- en twee kamerwoningen" is nog veel te gunstig voor dergelijke woningen; die zou beter kunnen luiden „bergplaatsen van menschen," aangezien die meer in overeenstemming is met den toestand van dergelijke bekrompen woningen en met het veelal te groote aantal personen, daarin gehuisvest. De opmerking in het rapport d.d. 16 Januari 1936, dat de toe stand, waarin de woningen verkeeren, niet terzake doet, zoolang ze niet uitgesproken bouwvallig zijn, daar ze weer kunnen worden opgeknapt, is wel zeer naïef. Met opknappen zijn waarschijnlijk het behang en de verf bedoeld. In werke lijkheid echter zijn vele van de woningen, die volgens het rapport nog opgeknapt kunnen worden, zeer vochtig en hebben zij te weinig toetreding van licht en lucht, te lage verdieping hoogte, vochtige bedsteden, geen behoorlijke woonkamer 14 M2.) geen voldoende open ruimte; of zijn het rug-aan- rugwoningen; ze hebben nog tal van andere gebreken. Ook wegens haar ligging in smalle stegen, sloppen en poorten kunnen dergelijke woningen thans niet meer medegeteld worden voor den beschikbaren woningvoorraad. Hoewel deze woningen met nieuw behang en met nieuwe verf opge knapt kunnen worden, behooren ze bij de zeer slechte woningen of krotten gerekend te worden. De gedachte, dat deze woningen tot den normalen woningvoorraad gerekend worden, is eenvoudig absurd. De rapporten geven over den toestand in dit opzicht van de woningen eenige opheldering. Om tot een positief resultaat te komen, zal men, in het bijzonder met betrekking tot woningen met lage huur, uitsluitend die woningen bij de beschikbare woningen moeten rekenen, die voldoen aan de thans aan arbeiderswoningen te stellen eischen. Volgens het rapport d.d. 2 Februari 1937 staan er leeg 418 woningen van ƒ5.per week en minder; met aftrek van 230 een- en tweekamerwoningen staan er leeg 188 woningen van 5.per week en minder of 1.7 Van een reserve aan behoorlijke arbeiderswoningen is dan ook in Leiden geen sprake; veeleer is er een reserve aan zeer slechte woningen en krotten. Men mag de verbetering van de volkshuisvesting niet stopzetten, zoodra er een aantal woningen in casu slechte woningen en krotten, waarvan de bewoning in het algemeen ongewenscht is leeg staan. Indien men ophield met de verbetering van de volkshuis vesting, zouden de arbeiders met lage inkomens wederom tegen hun zin de slechte woningen of krotten moeten be trekken. Wanneer men bekend is met de toestanden op woninggebied langs grachten, in stegen, sloppen en poorten en zelfs buiten de singels in de gemeente Leiden, moet men wel eenigen moed bezitten om te durven verklaren, dat de verbetering van de volkshuisvesting moet worden stopgezet en daarop komt ten slotte het voorstel van het College neer. Men heeft wel woningen met een weekhuur van 7.tot ƒ10.in vrij groote mate gebouwd, maar dit heeft met de huisvesting van arbeiders met lage inkomens in het geheel niets te maken. De gegevens, welke het College heeft verstrekt, kunnen geen inzicht geven in de woningtoestanden te Leiden. De oppervlakkigheid, welke uit deze gegevens spreekt, getuigt van een niet juist aanvoelen van het zeer groote maat schappelijke belang, dat met de huisvesting van arbeiders gezinnen, in het bijzonder van die met lage inkomens, is gemoeid. Particulieren bouwen woningen met een huurprijs van 5.per week niet, althans niet in noemenswaardige mate, zooals ook blijkt uit de citaten van deskundigen op dit gebied, die spreker zooeven heeft aangehaald. De heer Ir. J. Westra zegt in het artikel „Woningmarkt en Huurvraagstuk" in het orgaan „De Anti-Eevolutionnaire Staatkunde" „Staan wij in de eerste plaats stil bij hetgeen de particulier op het gebied van den goedkoopen woningbouw kan pres- teeren. Gezien het feit, dat hij in de laatste jaren in steeds lagere huurklasse is gaan bouwen, zou men kunnen denken,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 13