MAANDAG 19 APEIL 1937. 157 Toelage aan 4 ambtenaren der Lichtfabrieken. (Manders e.a.) Aan wetenschappelijke ontwikkeling, op welke wijze ook verkregen, moet haar waarde toegekend worden en wel door bevordering in rang. Wanneer iemand wel de opleiding heeft gehad, maar toch de wetenschap niet heeft, hetgeen ook menigmaal voorkomt, dan zou bevordering niet gegeven kunnen worden. De Promotie-commissie slaat een geheel verkeerden weg in. De Voorzitter zegt, dat de heer Manders bedoelt te zeggen, dat het College een verkeerden weg inslaat; het College doet dit voorstel. De heer Manders zeg dat het College dit voorstel zonder eenige wijziging van de Promotie-commissie heeft over genomen. Is die Promotie-commissie nu wel in juiste ver houding samengesteld! Spreker verzoekt het College eens nader onder oogen te zien de vraag, of in die samenstelling geen verandering gebracht moet worden. Op deze wijze krijgt men verkeerde adviezen, die het College overneemt. Spreker wil nog een poging wagen om die ambtenaren in een lioogeren rang te bevorderen en dient daartoe een motie in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Manders, luidende: Ondergeteekende geeft ten opzichte van punt 18 der agenda het College van Burgemeester en Wethouders in overweging in plaats van de voorgestelde toelage over te gaan tot een bevordering der vier bedoelde ambtenaren tot den rang, als door de Commissarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit in den loop van 1935 voorgesteld. (Zie ingekomen stuk No. 66, d.d. 9 April 1937)." De heer van der Voort heeft geenszins bedoeld de qualiteiten van deze ambtenaren te miskennen; spreker heeft alleen bezwaar tegen de toelage en heeft alleen gezegd dat, wanneer ambtenaren voor hun werkzaamheden niet voldoende be zoldigd bhjken te worden, dit gevonden moet worden in een herziening van de salarisschaal. Artikel 70 van het Ambtenaren-reglement, door den Voorzitter aangehaald, bepaalt dat den ambtenaar wegens zijn verdiensten, buiten gewone toewijding, enz. een of meer der volgende belooningen kan worden toegekend, en dan wordt daarbij o.a. genoemd: een gratificatie, hetzij in den vorm van een som ineens, hetzij van een toelage boven de wedde. Het Ambtenaren reglement spreekt dus van een tijdelijke toelage; van die tijdelijkheid is uit de stukken toch ook niets gebleken; daarin wordt niet gesproken van een tijdelijke toelage. De Voorzitter zegt, dat dit tijdelijk karakter verondersteld wordt, n.l. zoolang zij zijn ingedeeld in den rang van hoofd ambtenaar. De heer van der Voort: Dus tot den pensioengerechtigden leeftijd! Maar dat is toch de bedoeling niet. Spreker acht deze toelagen dus zelfs in strijd met het Ambtenaren-reglement. De Voorzitter ontraadt namens Burgemeester en Wet houders aanneming van de motie-Manders. Spreker gelooft niet, dat het College vrijheid zou vinden om aan een ver zoek van den Baad in dit opzicht te voldoen. De zaak is uit en ter na in het College besproken en op zakelijke gronden, in het Ingekomen Stuk medegedeeld, heeft het College duidelijk gemaakt, dat het tot deze bevordering niet zou kunnen besluiten. De heer Verweij heeft de discussies met belangstelling gevolgd en is daarbij in het bijzonder getroffen door de bezwaren, die aan de toekenning van een toelage verbonden zijn. Wel is waar heeft het College in zijn vergadering ook daarover gesproken, maar de beteekenis van het systeem van toekennen van toelagen in soortgelijke gevallen is spreker juist door de discussies in deze Baadszitting duidelijk ge worden. Indien de heeren Goslinga, Wilbrink en Manders te recht hebben betoogd, dat in dit geval aanleiding bestaat om de vier ambtenaren tot een hoogeren rang te bevorderen, ge voelt spreker daarvoor meer dan voor de toepassing van een systeem, waarbij men voor consequenties wordt ge plaatst, die men niet kan overzien. Spreker acht het daarom gewenscht, dat alsnog wordt nagegaan, of in dit geval inderdaad kan worden gesproken van zulk een vergrooting van verantwoordelijkheid en van zoo'n wijziging van de functies, dat de ambtenaren op be vordering aanspraak kunnen maken. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal het voorstel tot betere tijden moeten worden uitgesteld, omdat ten slotte het argument van het Toelage aan 4 ambtenaren der Lichtfabrieken. (Verweij e.a.) psychologisch oogenblik zoowel voor de personen aan den eenen kant van de bestuurstafel als voor de personen aan den anderen kant van de bestuurstafel geldt. Op grond van het een en ander dient spreker een motie bij den Baad in. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van den heer Verweij, luidende: ,,De raad, gehoord de discussies, besluit punt 18 van de agenda af te voeren, teneinde B. en W. alsnog in de ge legenheid te stellen zich te beraden over de consequenties, verbonden aan het verleenen van toelagen als bedoeld in Ingekomen Stuk No. 66." De heer Wilbrink zegt, dat de Baad nu toch wel in een bijzonder eigenaardige positie komt te verkeeren. Spreker heeft straks de loftrompet gestoken over de leiding van het College, maar thans schijnt daarvan geen sprake meer te zijn. De Baad mag veronderstellen, dat het College ook aan de consequenties heeft gedacht. In zooverre hebben de Commissarissen de leiding van het College gezien en aan vaard. Het wordt wel een beetje hopeloos, indien een minder heid van het College voorstelt het punt van de agenda af te voeren, om het College in de gelegenheid te stellen, zich te beraden. Het denkbeeld van den heer Manders heeft voor spreker eenige aantrekkelijkheid, maar wanneer zijn voorstel wordt aangenomen, zal het College het niet uitvoeren, omdat het dit niet in overeenstemming acht met de verantwoorde lijkheid, die het College draagt. Men geraakt dan van den wal in de sloot. Het spijt spreker, dat de heer Verweij zijn stem waar schijnlijk niet meer aan het voorstel zal geven, waardoor het verschil tusschen de aantallen voor- en tegenstemmers twee grooter wordt. Het schijnt in de bedoeling van den Baad te liggen, het voorstel van het College om hals te brengen. Het is voor de veroordeelden niet aangenaam, eenige dagen voor den strop geplaatst te worden. Het is dan ook beter, dat de Baad in deze zitting de zaak afdoet. Spreker verwacht ook niets van de motie-Verweij, want het College in zijn geheel heeft blijkens het Ingekomen Stuk bezwaar tegen plaatsing van deze ambtenaren in een hoogeren rang, wegens de consequen ties. Daarom: laat de veroordeelde maar direct hangen! De Voorzitter kan zich met de motie-Verweij allerminst vereenigen en stelt zich voor, dat ook de andere leden van het College zich daarmede niet kunnen vereenigen en de motie zeer zonderling zullen vinden. Immers, de motie wil het College gelegenheid geven zich te beraden over de consequenties van het verleenen van toelagen, terwijl het College ernstig onder oogen heeft gezien, de consequenties, zoowel van bevordering als van het geven van toelagen. Namens de andere leden van het College maakt spreker bezwaar tegen deze motie. De heer Verweij trekt zijn motie in. De Voorzitter constateert, dat de motie van den heer Verweij is ingetrokken. De motie van den heer Manders wordt verworpen met 32 tegen 3 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Snel, Goslinga, van der Beijden, Dubbeldeman, Jongeleen, van der Voort, mevr. Braggaar, de heeren Würtz, van der Laan, Tobé, Valentgoed, mevr. de Cler, de heeren Schüller, Eikerbout, Wilmer, Beekenkamp, Bergers, van Bosmalen, van der Kwaak, Carton, Splinter, van Stralen, Verweij, Tepe, Wilbrink, de Beede, van der Tas, van Weizen, Groeneveld, Hessing, Keij en van Eek. Vóór stemmen: de heeren Coster, Lombert en Manders. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt ten slotte verworpen met 25 tegen 10 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Snel, van der Beijden, Dubbelde man, Jongeleen, van der Voort, mevr. Braggaar, de heeren Würtz, van der Laan, Tobé, Valentgoed, mevr. de Cler, de heeren Schüller, Eikerbout, Beekenkamp, Bergers, van Bos malen, van der Kwaak, Carton, Splinter, de Beede, van der Tas, van Weizen, Groeneveld, Hessing en van Eek. Vóór stemmen: de heeren Goslinga, Wilmer, Coster, Lombert, Manders, van Stralen, Verweij, Tepe, Wilbrink en Keij. De Voorzttter schorst vervolgens de vergadering tot des avonds 8 uur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 11