31 de Haarlemmerstraat 32 de Lusthoflaan 2 de van der Werfstraat 98/100 Transport 2.500.87 2.408.92 1.070.50 2.922.72 c. de R.K. Par. Jongensscholen onder R.K. Par. Kerkbestuur voor de school aan: de Os- en Paardenlaan 2 169.75 het Rapenburg 482.181.42 de Haarl.str. 240/Pelikaanstr.20 2.750.50 de Caeciliastraat 11/15 1.833.67 5.980.29 d. de Vereeniging voor Christe lijk Onderwijs, voor de school aan: de Munnikenstraat 1 1.280.67 het Noordeinde 40 3.876.— de Pasteurstraat 2 6.038.75 de Oosterstraat 16 1.905.— de Middelstegracht 119 2.107.50 het Plantsoen 99a 3.921.— 6.935.34 2°. met afwijking van de daar toe ingediende aanvragen van het Bestuur der Gereformeerde School- vereeniging, voor de school aan: de Hoog. Kerkgracht 20a de Stadhouderslaan lö de Driftstraat 49 de Lusthoflaan 4 17.128.92 3.732.42 2.795.— 984.60 1.624.58 Aan den Gemeenteraad. 9.136.60 42.103.87 Burg. en Weth. van Leiden. No. 66. Leiden, 9 April 1937. In den loop van 1935 stelde de meerderheidx) van Com missarissen der Stedeüjke Fabrieken van Gas en Electriciteit ons College onder meer voor de in den rang van hoofd ambtenaar ingedeelde ambtenaren dier Fabrieken E. P. Scholtz, A. Straatman, C. J. M. van OerleenJ. B. B. Bosse te bevorderen de beide eerstgenoemden tot den rang van referendaris, de twee laatstgenoemden tot den rang van ingenieur 2e klasse, zulks op grond, dat hun werk als gevolg van een andere arbeidsverdeeling als anderszins in omvang en verantwoordelijkheid was toegenomen. Na in gesteld onderzoek kwamen wij tot de conclusie, dat, hoewel wij wèl de overtuiging hadden verkregen, dat het werk van deze vier ambtenaren inderdaad in omvang en ver antwoordelijkheid was toegenomen en zij om die reden billijkheidshalve aanspraak konden maken op een eenigszins hoogere dan de thans door hen genoten wedde, hun be vordering tot de rangen van referendaris en ingenieur 2e klasse toch geen aanbeveling verdiende; immers de beide eerst genoemden zouden dan in rang gelijk komen te staan met ambtenaren bij andere takken van dienst, die naar onze meening werk van hoogere orde verrichten dan zij, terwijl de beide laatstgenoemden alsdan in een rang zouden worden ingedeeld, waarin zij krachtens hun opleiding niet thuis behoorden. Om deze vier ambtenaren de hun billijkheids halve toekomende salarisverhooging toe te kennen, kwam na nauwgezette overweging volgens onze meening slechts deze oplossing in aanmerking, dat aan hen boven de wedde in hun tegenwoordigen rang een toelage werd verleend, waarvan het bedrag voor elk hunner op 200 per jaar zou kunnen worden vastgesteldbevordering tot een nieuwen, in de salarisverordening op te nemen, rang, waaraan de zelfde wedde ware te verbinden als aan den rang van ingenieur 2e klasse, ontmoette bij ons College om de redenen, die wij hieronder nog nader zullen vermelden, overwegend bezwaar. Hoewel Commissarissen, door ons nader om advies ge vraagd, de door hen voorgestelde bevordering de beste oplossing bleven achten, verklaarden zij, indien daartegen bij ons College overwegend bezwaar zou blijven bestaan, zich subsidiair met een van de beide andere oplossingen te kunnen vereenigen, met dien verstande, dat zij bevordering tot een nieuwen, in de salarisverordening op te nemen rang prefereerden boven de toekenning van een toelage en dat, indien eventueel de keuze op de toekenning van een toelage zou vallen, deze voor de heeren Scholtz en Straatman op een hooger bedrag diende te worden bepaald, dan voor de beide anderen. Ook bij hernieuwde overweging zijn wij op grond van de bovenvermelde redenen tot geen andere conclusie kunnen komen, dan dat bevordering tot de rangen van referen daris en ingenieur 2e klasse geen aanbeveling verdient, terwijl ook opneming van een nieuwen rang in de salaris verordening bij ons op overwegend bezwaar is blijven stuiten. Nog afgezien hiervan, dat bij het reeds te groote aantal rangen eerder naar beperking dan naar uitbreiding daarvan zou behooren te worden gestreefd, bestaat bij het scheppen van een nieuwen rang het gevaar, dat ten aanzien van de indeeling van andere ambtenaren nieuwe moeilijk heden zullen rijzen, moeilijkheden, welke bij het toekennen van een toelage niet of althans in veel mindere mate kunnen worden verwacht. Overigens is het aan het behoud van goede hiërarchische verhoudingen ontleend argument, dat, blijkens hun schrijven, mede de voorkeur van Commissarissen voor opneming van een nieuwen rang boven de toekenning van een toelage heeft bepaald, bij nader onderzoek niet steekhoudend gebleken, zooals uit de overgelegde stukken ten duidelijkste blijkt. Ten slotte bestaat er naar onze meening ook geen aan leiding verschil te maken in het bedrag van de toelagen. Wel toch zouden bij eventueele bevordering overeenkomstig het voorstel van Commissarissen de heeren Scholtz en Straatman uiteindelijk een iets hoogere wedde hebben ont vangen dan de heeren van Oerle en Bosse, doch dit verschil in salarieering was alsdan het onvermijdelijk gevolg geweest van de omstandigheid, dat Commissarissen bij hun voor stellen tot bevordering gebonden waren aan de eenmaal voor administratieve en technische ambtenaren bestaande rangen met de daaraan verbonden wedden; had die ge bondenheid niet bestaan, dan zou, althans naar ons ge bleken is, naar alle waarschijnlijkheid niet zijn voorgesteld in dezen verschil te maken. Bovendien zijn alle vier amb tenaren thans in den rang van hoofdambtenaar ingedeeld en genieten zij als zoodanig dus ook dezelfde wedde. Aangezien de tegelijkertijd door Commissarissen voorge stelde bevordering van andere ambtenaren der Fabrieken is ingegaan op 1 Juli 1936, komt het ons billijk voor, dat ook de toekenning van de hierbedoelde toelagen met ingang van dien datum plaats heeft. Op grond van het bovenstaande en met verwijzing voor zooveel noodig naar de in de Leeskamer ter visie liggende stukken, geven wij Uwe Vergadering alsnu in overweging aan elk van de ambtenaren der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit E. P. Scholtz, A. Straatman,, C. J. M. van Oerle en J. B. B. Bosse, zoolang zij in den rang van hoofdambtenaar zijn ingedeeld, een toelage van 200. per jaar boven hun wedde als zoodanig te verleenen, zulks gerekend te zijn ingegaan op 1 Juli 1936. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 67. Leiden, 9 April 1937. Op initiatief van de Federatie der te Leiden en Omstreken gevestigde woningbouwvereenigingen is een stichting in het leven geroepen, die zich ten doel stelt aan jeugdige bouw vakarbeiders werk te verschaffen en hun vakkennis te onder houden en uit te breiden door het bouwen en inrichten van woningen ter verkoop, ter verhuring of ter gebruikgeving aan ouden van dagen. Nadat aanvankelijk de genoemde Federatie zich reeds tot ons College had gewend inzake den bouw door jeugdige werk- loozen van een 10-tal woningen voor ouden van dagen, richtte onlangs deze stichting tot ons College het verzoek, om medewerking te willen verleenen aan dien bouw door uitgifte in erfpacht van een perceel bouwgrond. Aangezien het doel der stichting, zoowel uit een oogpunt van werkverschaffing aan jeugdige werkloozen, als wat betreft den bouw van woningen voor ouden van dagen, alle waardeering verdient, voldeden wij gaarne aan het verzoek. Het perceel bouwgrond aan de Dozystraat, op de over gelegde situatieteekening rood omlijnd, groot ongeveer 1084 M2., bleek voor het beoogde doel alleszins geschikt te zijn. Adressante kon zich dan ook met dit terrein vereenigen, terwijl zij voorts accoord kon gaan met een canon, berekend naar een koopprijs van 7.80 per M2. en een rente van 4 De koopprijs van 7.80 is, gelijk U bekend is, de gemiddelde prijs, waartegen grond aan de bouwvereenigingen, o.a. een aangrenzend perceel aan Ons Doel, werd afgestaan. Ook over de verdere erfpachtsvoorwaarden werd overeenstemming bereikt. Yoor het bouwrijp maken van het terrein moet het met 99 99 99 99 99 Omtrent de wijze, waarop deze meerderheid tot stand kwam, zij verwezen naar het rapport van Commissarissen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5