30
komt, belangrijk geringer zal zijn dan dat, hetwelk door de
andere vereenigingen wordt uitgezonden, kan echter het
maximum bedrag van de subsidie voor deze vereeniging
gevoegelijk worden gesteld op de helft van het bedrag, dat
voor de andere vereenigingen geldt, mitsdien de helft van
510.600.min 15 is 255.Dit voor 1937 toe
te kennen maximum bedrag kan worden afgeschreven van
den post voor onvoorziene uitgaven, waarop thans nog
22.673.beschikbaar is.
Voorts is ons Ooilege met genoemde Commissie van oordeel,
dat voor het verleenen van een subsidie ook nog over 1936,
gelijk de vereeniging vraagt, geen aanleiding bestaat.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging:
a. aan de Afd. Leiden en Omstreken van de Hederlandsche
Vereeniging Vacantieoord voor Lichamelijk Gebrekkigen, met
ingang van 1 Januari 1937, tot wederopzeggens een subsidie
te verleenen van 0.6375 per kind en per dag, voor elk door
haar naar een vacantiekolonie uitgezonden en aldaar verpleegd,
te Leidéh woonachtig kind, tot een maximum bedrag van
255.per jaar, onder voorwaarde, dat omtrent de uit
zending van de kinderen overleg gepleegd wordt met den
Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen- en
Gezondheidsdienst
b. vast te stellen den overgelegden begrootingsstaat model
E, tot wijziging van de gemeentebegrooting dienst 1937.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 65. Leiden, 9 April 1937.
In verband met het bepaalde bij artikel 100 van de Lager
Onderwijswet 1920 hebben de besturen van de hierna ge
noemde bijzondere lagere scholen aanvragen ingediend om
vergoeding uit de gemeentekas van de jaarwedden en wedden
van aan die scholen, gedurende 1935, verbonden boven
tallige leerkrachten.
Deze aanvragen zijn, na onderzoek, accoord bevonden,
met uitzondering van een viertal. Alvorens dit viertal aan
een afzonderlijke beschouwing te onderwerpen, merken wij
het volgende op.
Indien de gemeente gelijk i.e. over 1935 het geval was
aan hare scholen meer onderwijzers verbonden heeft, dan
het aantal waarvan de wedden door het Bijk worden vergoed,
kunnen de schoolbesturen, mits op de basis van het bepaalde
bij artikel 100, le lid, der Lager Onderwijswet 1920, aan
spraak maken op vergoeding uit de gemeentekas van de
wedden van boventallige leerkrachten.
Als grondslag voor de berekening moet worden aangenomen
de meest gunstige „klassedeeler", d. i. het laagst gemiddeld
aantal leerlingen per onderwijzer aan de gezamenlijke open
bare scholen.
Volgens het 2e lid van genoemd artikel wordt de hiervoren
bedoelde vergoeding aan het bestuur eener bijzondere school
uitgekeerd over het tijdvak, gedurende hetwelk aan de
openbare scholen meer onderwijzers werkzaam zijn dan het
aantal, waarvan de jaarwedden door het Bijk worden vergoed
en tot één jaar daarna.
Het bestuur van de Gereformeerde Schoolvereeniging is
blijkbaar uitgegaan van de veronderstelling, dat met de
bepaling ,,tot één jaar daarna" wordt bedoeld ,,tot één
kalenderjaar daarna".
Deze opvatting is echter in strijd met de daaromtrent
bestaande constante jurisprudentie, volgens welke met den
in een vorig jaar, i.e. 1934, toegepasten klassedeeler nog
gedurende één jaar na het tijdstip waarop die klassedeeler
gewijzigd is, rekening mag worden gehouden.
Thans overgaande tot nadere beschouwing van elke der
vier door het Gereformeerd Schoolbestuur ingediende aan
vragen in het bijzonder en na de opmerking, dat de voor
de schoolbesturen meest gunstige klassedeeler, in 1935,
37.3709 bedroeg, wijzen wij er op, dat de bijzondere lagere
school aan de Hooglandsche Kerkgracht 20a over 1934
basis voor berekening van de vergoeding voor 1935 een
gemiddeld aantal leerlingen telde van 288.492.
Bij dit gemiddelde worden door het Bijk vergoed de
wedden van 7 leerkrachten, terwijl, met toepassing van ge
noemden klassedeeler van 37.3709, bovendien aanspraak kan
worden gemaakt op vergoeding door de gemeente van het
salaris voor een achtste, boventallige, leerkrachtimmers bij
deeling van dit getal op het hiervoren genoemde gemiddeld
getal leerlingen wordt een uitkomst verkregen van 7.7, of
afgerond 8.
Het Schoolbestuur vraagt echter vergoeding van de wedden
van 2 boventallige leerkrachten over een vol jaar.
Toepassing van den klassedeeler welke tot en met 31
Augustus 1934 heeft gegolden, n.l. 32.7909, geeft tot uit
komst 8.7, of afgerond 9 en derhalve aanspraak op ver
goeding van de wedden van 2 boventallige leerkrachten,
evenwel met deze restrictie, dat het schoolbestuur die aan
spraak slechts kan laten gelden tot een jaar na genoemd
tijdstip, derhalve tot en met 31 Augustus 1935.
Met betrekking tot de aanvrage betreffende de bijzondere
lagere school aan de Driftstraat deelen wij U mede, dat die
school over 1934 een gemiddeld aantal leerlingen telde
van 201.
Bij dit gemiddelde worden door het Bijk vergoed de
wedden van 5 leerkrachten.
Het schoolbestuur vraagt aan de gemeente vergoeding van
één boventallige leerkracht over een vol jaar. Bij toepassing
van den klassedeeler van 1935, n.l. 37.3709, kan geen aan
spraak op vergoeding van de wedde van zoodanige leerkracht
worden gemaakt, doch wèl bij toepassing van den klasse
deeler welke tot en met 24 September 1934 gold, n.l. 36.3681,
aangezien alsdan een uitkomst wordt verkregen van 5.52,
of afgerond, 6. Deze aanspraak geldt echter niet langer dan
tot een jaar na genoemd tijdstip, derhalve tot en met 24
September 1935.
Ten aanzien van de aanvrage betreffende de bijzondere
lagere school aan de Lusthoflaan deelen wij U mede, dat deze
school over 1934 gemiddeld 238 leerlingen telde.
Op grond daarvan maakt het schoolbestuur aanspraak op
vergoeding door het Bijk van de wedden van 6 leerkrachten.
Het schoolbestuur vraagt aan de gemeente vergoeding
van de wedde van één boventallige leerkracht over het
tijdvak van 1 Januari 1935 tot en met 12 December d.a.v.
Bij deeling van het gemiddeld aantal leerlingen over 1934
door 37.3709 den klassedeeler van 1935 wordt een
uitkomst verkregen van 6.3, of naar beneden afgerond, 6, zoo
dat op dien grond derhalve geen recht bestaat op vergoeding
door de gemeente van de wedde van een 7e leerkracht.
Voor het schoolbestuur is dan het meest gunstig toepassing
van den klassedeeler welke tot en met 24 September 1934
gold, n.l. 36.3681. Daarbij wordt een uitkomst verkregen van
6.54, of afgerond 7, zoodat het bestuur dus aanspraak heeft
op vergoeding van de wedde van een 7e leerkracht, evenwel
tot niet langer dan een jaar na genoemd tijdstip, derhalve
tot en met 24 September 1935.
Voor wat aangaat de aanvrage betreffende de bijzondere
lagere school aan de Stadhouderslaan deelen wij U mede, dat
deze school over 1934 een gemiddeld aantal leerlingen had
van 274.25, bij welk aantal aanspraak wordt gemaakt op
vergoeding door het Bijk van de wedden van 6 leerkrachten.
Het schoolbestuur vraagt aan de gemeente vergoeding van.
de wedden van 2 boventallige leerkrachten over een vol jaar.
Bij deeling van het hiervoren genoemde gemiddeld aantal
leerlingen door 37.3709 den klassedeeler van 1935
wordt tot uitkomst verkregen 7.3, of, naar beneden af
gerond, 7, óp grond waarvan aanspraak op vergoeding van
de wedde van 1 boventallige leerkracht kan worden gemaakt.
Bij toepassing van den voor het bestuur meest gunstigen
klassedeeler in 1934, welke tot en met 24 September van
dat jaar gold, n.l. 36.3681, wordt tot uitkomst verkregen 7.54,
of afgerond 8, welke uitkomst aanspraak zou geven op ver
goeding van de wedde van een 8ste leerkracht, ware het
niet, dat met betrekking tot deze school rekening dient te
worden gehouden met de bijkomende omstandigheid, dat
over 1934 aanspraak kon worden gemaakt op vergoeding
door het Bijk van de wedden van 7 leerkrachten, of 1 meer
dan over 1935.
Volgens het door de Kroon ingenomen standpunt dient bij
toepassing van een klassedeeler van het vorig jaar ook het
aantal door het Bijk bekostigde onderwijzers van dat vorige
jaarin casu 7, bij de berekening in aanmerking te worden
genomen, indien gelijk bij deze school het geval is dit
aantal is gedaald.
De bepaling opgenomen in het tweede lid van artikel 100
der wet toch is, gelijk bij verschillende Koninklijke besluiten
is overwogen „niet geschreven om de schoolbesturen voor
verhes van Bijksvergoeding schadeloos te stellen."
Op grond van een en ander geven wij Uwe Vergadering,
met verwijzing naar het advies van de Commissie voor het
Onderwijs, in overweging te besluiten, over het jaar 1935,
ten behoeve van de hierna genoemde bijzondere lagere scholen
eene vergoeding, krachtens artikel 100 der Lager Onderwijs
wet 1920, uit de gemeentekas te verleenen:
1°. overeenkomstig de daartoe ingediende aanvragen, aan
het Bestuur van:
a. het Gesticht „de Voorzienigheid", voor de school aan:
de Krauwelsteeg 8f 2.136.72
het Levendaal 54786.
2.922.72
b. de Inrichting van Liefdadig
heid voor B.K., voor de school
aan:
Transporteeren 2.922.72