MAANDAG 22 MAART 1937. 145 Reductie op Ziekenfondspremie; e. a. (Voorzitter e.a.) de Ziekenfondspremie voorloopig voor drie maanden na 31 Maart 1937 voort te zetten, met dien verstande, dat de bijdrage van de medische en pharmaceutische medewerkers °p 7j% van het bruto honorarium wordt gesteld. Nadat zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming tot dadelijke behandeling van dit voorstel is besloten, wordt eveneens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. De Voorzitter stelt hierna aan de orde de beslissing om trent de wijze van behandeling van het verzoek van de Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij N.V. om de door Burgemeester en Wethouders aan de N.V. „Eltax" verleende vergunning tot het in werking brengen en hebben van een autobusringlijn binnen de gemeente, te vernietigen. Spreker stelt voor dit verzoek voor kennisgeving aan te nemen. De heer Hessing heeft tegen dit voorstel overwegend bezwaar, want de Raad is volledig bevoegd een uitspraak te doen over dit beroepschrift. De N.Z.H.T.M. gaat ingevolge art. 13, lid 1, Reglement-autovervoer-personen bij den Raad in beroep, de daarvoor aangewezen instantie voor deze TramwegmaatschappijMir nichts dir nichts stelt het College nu voor, dit beroepschrift voor kennisgeving aan te nemen. Spreker zou toch prijs stellen op behandeling van dit beroep schrift door den Raad en wenscht, dat daartoe de noodige stukken ter kennisneming voor de Raadsleden ter visie worden gelegd; allereerst om zich een juist oordeel te vormen, zal de Raad moeten kennis nemen van den inhoud van de vergunning, ingevolge het Reglement-autovervoer-personen aan de Eltax verleend, in de tweede plaats zal de Raad dan op het verzoekschrift moeten beslissen. Voor de verleening van autobus-concessies tussehen meer dan een gemeente, is de Rijksverkeerscommissie aangewezenalle belanghebbenden kunnen daartegen bezwaren indienen; de beroepsinstantie is de Kroon. Nu zegt art. 13, eerste lid, waarop de N.Z.H.T.M. zich op goede gronden beroept dit beroepschrift is inge diend nadat daarover advies is ingewonnen bij de Rijks verkeersinspectie dat voor aanvragen om vergunning voor autobusdiensten binnen een gemeente beschikt wordt door Burgemeester en Wethouders met beroep op den Raad. Dus als die vergunning is verleend, kunnen alle belang hebbenden bij den Raad in beroep komen. Dit ligt geheel in de lijn van dit Koninklijk Besluit, want in de artikelen 7 en 11 van dit Koninklijk Besluit wordt eveneens bepaald, dat alle belanghebbenden, voor vergunningen verleend voor autobusdiensten tussehen meer dan een gemeente, in beroep kunnen komen. Niet juist is de meening, dat van de ver leening van deze vergunning alleen beroep mogelijk is door den aanvrager, ook naar het oordeel der Rijksverkeers inspectie. Ieder, die bezwaren heeft en belanghebbende is, bij de verleende vergunning, heeft in dit geval recht van beroep op den Raad. Van dat recht maakt de N.Z.H.T.M. nu gebruik en spreker zou het op prijs stellen, indien de Maat schappij ontvankelijk werd verklaard en dat de Raad kennis kon nemen van alle daarvoor in aanmerking komende stukken betreffende de concessie. De Voorzitter zegt, dat de heer Hessing een vergissing begaat. Men heeft hier te maken met een autobuslijn binnen de gemeente en art. 13, lid 1, bepaalt daaromtrent, dat op aanvragen daarom wordt beschikt door Burgemeester en Wethouders, met beroep op den Raad. Uit het artikel, dat in zeer eenvoudig Hollandsch is ge steld, kan iedereen dadelijk lezen, dat degene, die de ver gunning heeft gevraagd, maar niet heeft gekregen, in be roep kan komen bij den Raad. In het artikel staat in het geheel niet, dat ieder de vrijheid zou hebben, bij den Raad in beroep te komen. Men kan dit er ook niet uit lezen. De directie van de N. Z. H. T. M. en de heer Hessing, die het er wel uit willen halen, doen den zeer duidelijken be woordingen van het artikel geweld aan. Het is op grond daarvan, dat het College meent, dat de N.Z.H.T.M. niet ontvankelijk is en dat er geenerlei reden is het debat te heropenen, nu het request, wat het andere punt betreft bij de begrooting uitvoerig is toegelicht en bestreden en een motie daaromtrent is verworpen. Op grond van artikel 13, le lid, van het Koninklijk Be sluit stelt spreker namens het College voor, het adres voor kennisgeving aan te nemen. De heer Hessing is het niet met den Voorzitter eens. Artikel 13 van het Koninklijk Besluit zegt, dat op de aan- Autobus-ringlijn Eltax. (Hessing e.a.) vrage van de vergunning voor de uitoefening van een autobus dienst binnen de gemeente beschikt wordt door Burgemeester en Wethouders met beroep op den Raad. De onderhavige autobusdienst valt onder dit Koninklijk Besluit. Daarin staat niet, dat het beroep uitsluitend kan worden ingesteld door de aanvragers, wat bovendien in strijd zou zijn met den geheelen geest Van het Koninklijk Besluit. Er staat wel is waar in art. 13 van dit Koninklijk Besluit niet, dat alle belanghebbenden recht van beroep op den Raad hebben, maar er staat ook in het geheel niet in, dat alleen de aanvragers dat recht hebben. Ter voorkoming van de noodelooze uitbreiding van autobus diensten, waardoor andere belanghebbenden geschaad zouden worden, moet er een beroepsinstantie zijn, zoowel voor autobusdiensten tussehen twee of meer dan twee gemeenten als voor autobusdiensten binnen een gemeente. De beroeps instantie voor laatstgenoemde concessies is de Raadartikel 13 van het Koninklijk Besluit laat die mogelijkheid ook open. De moeilijkheid is, dat het reglement ingevoerd is op 15 Februari j.l. en er te dien aanzien nog geen jurisprudentie bestaat. Waar echter artikel 13 zeer zeker ook te lezen is in dien zin, dat alle belanghebbenden beroep hebben op den Raad, meent spreker, dat de N.Z.H.T.M. in dit geval ont vankelijk moet worden verklaard en dat in elk geval voor de mogelijkheid van een juiste beoordeeling van deze zaak de stukken in de Leeskamer ter visie voor de leden moeten worden gelegd. De Voorzitter zegt, dat het College de desbetreffende stukken in de Leeskamer ter inzage voor de leden zal leggen. Spreker is geenszins overtuigd door wat de heer Hessing heeft gezegd over de strekking en de beteekenis van artikel 13 van het K.B. en is ook geenszins geïmponeerd door de mededeeling, dat de Inspecteur-Generaal van de Rijks verkeersinspectie de opvatting van den heer Hessing deelt. Spreker vertrouwt bij het lezen van een dergelijk artikel op zijn kennis van het Nederlandsch. Spreker geeft niet toe, dat het aan willekeurige personen, die meenen (wie zal bepalen, of het werkelijk zoo is?) belang te hebben bij de verleening van een vergunning voor het exploiteeren van een autobusdienst, het recht geeft in beroep te komen bij den Raad. Artikel 13 bepaalt zeer duidelijk, dat op aanvragen om vergunning voor autobusdiensten binnen een gemeente wordt beschikt door Burgemeester en Wethouders, met beroep op den Raad. Als een aanvrage afgewezen is, kan men in beroep komen bij den Raad, maar dat kan alleen doen degene, wiens aanvrage afgewezen is. De zaak is eigenlijk niet van zeer veel gewicht. De Raad heeft een beslissing omtrent deze zaak genomendeze zaak is van alle kanten bekeken. Gesteld dat men hiertoe zou besluiten, wat niet het geval is men beslist alleen over de wijze van behandeling dan zou dit zijn een terug komen op een eens genomen besluit. De heer Wilbrink heeft zich in de Verkeerscommissie uit gesproken tegen verleening van deze vergunning tot exploi tatie van een autobuslijn aan de Eltax, doch had geen be hoefte aan een motie van afkeuring van het in dezen door het College gevolgde beleid, in den zin als deze door den heer Hessing bij de behandeling der begrooting is voorgesteld. Had echter omtrent deze zaak in den Raad besloten moeten worden, dan zou spreker ongetwijfeld tegen de verleening van deze concessie hebben gestemd. De Voorzitter mag dus niet zeggen, dat toen in den Raad een uitspraak is gevallen over die concessie. Er was alleen een motie van afkeuring naar aanleiding van de verleening van die concessie door het College, maar spreker heeft geen behoefte aan moties van afkeuring, waar er verder toch niets zou gebeuren. Maar wanneer er inderdaad beroep op den Raad zou zijn, dan maakt spreker zich los van zijn stem tegen de motie-Hessing, omdat hij persoonlijk altijd geweest is tegen verleening van deze concessie. De Voorzitter zegt, dat er in dit geval geen beroep op den Raad is. Daarmede is de zaak af. Aan den Raad is gelegenheid gegeven zich uit te spreken in een motie en dit is niet gedaan. De heer Groeneveld zegt, dat de Voorzitter toch bedoelt voor te stellen de N.Z.H.T.M. niet ontvankelijk te verklaren, niet het verzoek voor kennisgeving aan te nemen. De V oorzitter zegt, dat ,,de maatschappij niet ontvankelijk te verklaren" een iets krasser uitdrukking is, maar dat het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 17