MAANDAG 22 MAART 1937. 141 Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting. (Wilmer e.a.) wil medewerken. Hier zou moeten worden aangetoond, dat het gebrek aan medewerking bij het Leger des Heils redelijk en gewettigd is en dat het gebrek aan medewerking bij de meerderheid der Katholieke fractie niet gewettigd en niet redelijk is. Ieder, die nagaat, waarover het loopt, zal moeten erkennen, dat de eisch, welke door de Katholieke fractie wordt gesteld, niet buitensporig is, en het toch niet zoo buitengewoon veel verlangd is van het Leger des Heils, als men het vraagt, hieraan te voldoen. Op de verpleegden, ook de Katholieke, kan het Leger des Heils al 6 a 7 dagen van de week zijn invloed uitoefenen; daartegen is van Katholieke zijde niet het minste bezwaar gemaakt. Spreker stelt alleen den eischwanneer er een Katholiek is niet een, die zegt dat hij Katholiek is, maar die althans een van zijn godsdienstplichten wil vervullen en des Zondags naar de kerk wil gaan stel dezen dan op Zondagochtend volkomen vrij van de wijdingsstonde, laat hem zelf het uur aanwijzen, waarop hij naar de kerk wil gaan. Immers, iemand die die wijdingsstonde bijwoont, is ook wel vrij om naar de kerk te gaan, maar ondervindt daarin toch wel vele moeilijkheden. Neemt men de menschen, niet zooals men hen wil hebben, maar zooals zij eenmaal zijn, dan zal, wanneer zij eenmaal die wijdingsstonde hebben bijgewoond, de lust wel gering zijn, om nog een godsdienstoefening bij te wonen. Dat is het eenige, wat de Katholieke fractie heeft gevraagd; wanneer het Leger des Heils dien eisch niet wil inwilligen, moet het dat zelf weten, maar de Katholieke fractie kan van dien eisch geen afstand doen. En dan is het niet billijk te zeggen, dat de Katholieke fractie de verant woordelijkheid draagt voor alle gevolgen daarvan. Waarom zegt men niet, dat het Leger des Heils daarvoor de verant woordelijkheid draagt; men kon van het Leger des Heils toch ook verwachten, dat het aan dien eisch zou toegeven, te meer daar dit voor het Leger des Heils geen principieele quaestie meer geldt, daar het zijn eisch, dat iedere verpleegde die wijdingsstonde zal bijwonen, heeft laten vallen. Het gaat alleen om de bewaring van de orde in het huis en spreker kan zich niet voorstellen, dat de enkeling, die op het uur, dat hij zelf wenscht, naar de kerk gaat, door dat feit alleen de orde in het huis verstoort. Gedraagt hij zich onordelijk, dan verliest hij, zooals reeds gezegd, door zijn eigen schuld zijn recht. Het is dus niet billijk de Katholieke fractie ver antwoordelijk te stellen voor de gevolgen van verwerping van het voorstel. De Katholieke fractie heeft alles willen doen wat mogelijk is, om dit voorstel wel te doen aannemen. Toen in de vergadering van 1 Februari het principebesluit in stemming zou komen en bij verwerping daarvan de geheele zaak van de baan zou zijn, heeft spreker voorgesteld, dat principebesluit toen niet te nemen, maar alsnog een bespreking met het Leger des Heils te houden, opdat sprekers fractie aan het voorstel haar stem zou kunnen geven. Van Katholieke zijde is ook alle moeite gedaan het Leger des Heils van haar standpunt te overtuigen en overeenstemming te bereiken. De Katholieke fractie had de zaak echter ook als afgedaan kunnen beschouwen. De motie-van Eek zal in de practijk tot onoverkomelijke moeilijkheden aanleiding geven. Volgens den heer van Stralen opent deze motie de mogelijkheid, dat in Maatschappelijk Hulpbetoon eerst nagegaan wordt, wanneer iemand gewetens bezwaren oppert, of die inderdaad zeer ernstig zijn. Maar dat kan toch gebeuren; daarvoor is aanneming van een dergelijke motie niet noodig. Volgens deze motie zal een ernstig onderzoek worden ingesteld naar de gewetens bezwaren van ieder, die zegt deze te hebben. Is er iemand ter wereld, die een dergelijk onderzoek zou kunnen instellen? Spreker eischt ook niet, ieder vrij te laten, die zegt dat hij katholiek is, maar wel ieder, die althans een concreet, aan wijsbaar feit aangeeft, dat hij zijn verplichtingen als Katholiek wil vervullen. Het spijt spreker, dat hij dit standpunt moet innemen, maar met alle respect voor degenen, die een tegenover gestelde meening zijn toegedaan, gevoelt hij zich daartoe gedrongen door de handhaving van zijn beginselen. De heer Beekenkainp is tot zijn spijt niet overtuigd door de redevoering, welke de heer Wilmer zooeven gehouden heeft. De heer Wilmer heeft wel geprobeerd de verant woordelijkheid voor het eventueel mislukken van het voorstel af te schuiven van de Katholieke fractie, maar is daarin toch niet geheel geslaagd, omdat het Leger des Heils na de langdurige onderhandelingen, welke met deze organisatie zijn gevoerd, geen ander standpunt heeft kunnen innemen dan het op het oogenblik blijkt te doen. Het vindt zijn oorzaak niet in een zekere halsstarrigheid van de leiders van het Leger des Heils in Leiden, maar wel in het feit, dat zij gebonden zijn aan het reglement, dat deze internationale Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting. (Beekenkamp e.a.) organisatie voor de onder haar beheer staande tehuizen in alle landen van de wereld heeft vastgesteld. Het zou vreemd zijn, indien men op een bepaald punt voor Leiden een uit zondering zou maken. Aan den anderen kant acht spreker het geen principieele kwestie voor de Katholieken om deze halsstarrige houding te blijven aannemen, omdat den Katholieken verpleegden in geen enkel opzicht de mogelijkheid wordt ontnomen om des Zondagsmorgens naar de Mis te gaan. Het gaat er alleen om, of het waarschijnlijk is dat de menschen vóór 12 uur twee maal naar de kerk gaan, ofschoon spreker aanstonds moet ontkennen, dat de wijdingsbijeenkomst een godsdienst oefening zou zijn. De heer Wilmer zou gelijk hebben, wanneer het Leger des Heils een absoluut verbod van kerkgang zou hebben uit gevaardigd. Waar het Leger des Heils de concessie heeft gedaan, dat de Katholieken des Zondagsmorgens op het zelfde tijdstip als waarop de wijdingsbijeenkomst wordt gehouden, naar hun kerk mogen gaan, is ten duidelijkste aangetoond, dat het zoo ver mogelijk wil gaan, waardoor op geen enkele wijze de vrijheid van deze menschen in gevaar wordt gebracht. Integendeel: men heeft op dit punt een buitengewoon conciliante houding aangenomen. Waar de zaken zoo staan, ligt de verantwoordelijkheid voor het eventueel mislukken van dit voorstel niet bij het Leger des Heils, maar bij dat deel van de Katholieke fractie, dat gemeend heeft toch aan dit principe te moeten vast houden. De heer Wilbrink weet niet, of de houding, welke de meerderheid van den Raad tegenover de motie van den heer van Eek aanneemt, iets te maken heeft met het vrije Neder landerschap. Er is n.l. geen sprake van het gedwongen bijwonen van een godsdienstoefening. Spreker zou het bezwaar van den heer van Eek kunnen begrijpen, indien het Leger des Heils zijn verpleegden dwong tot het bijwonen van een godsdienstoefening buiten de inrichting, gelijk onderscheidene andere organisaties haar verpleegden doen. De heer van Eek zou dit in strijd kunnen achten met de vrijheid van geweten, die men als Nederlander kent. Het bevreemdt spreker, dat de heer van Eek heeft ge sproken van een socialistisch en een communistisch geloof, aangezien men vele malen in allerlei toonaarden heeft kunnen hooren verklaren, dat het socialisme en het communisme een neutrale houding tegenover den godsdienst aannemen. Als men er neutraal tegenover staat, is het absoluut uitgesloten dat men daartegen gewetensbezwaren heeft. De heer van Eek moet dus al in een andere richting gaan zoeken naar personen, die daartegen gewetens- of gemoedsbezwaren hebben; hij vindt die dan bij personen, met een levensbeschouwing als door hem genoemd. Het is dus blijkbaar zoo'n uitzondering, dat de heer van Eek er anderen bijhalen moet. Neemt men nu in aanmerking, met welke menschen men hier te maken heeft, dan kan het niet uitblijven of dezen zullen hier ge moedsbezwaren naar voren gaan brengen om niet opgenomen behoeven te worden in de werkinrichting, om vrij te blijven. Dit zal veel meer voorkomen dan dat men inderdaad ernstig gemeende gemoedsbezwaren zal aantreffen; dit zal zoo schaars voorkomen, dat er eigenlijk niet mee te rekenen is. Zij, die hun vrijheid liefhebben en liever langs den weg schooien, dan te verblijven in een inrichting, waar men hen voor de maatschappij wil opvoeden en hun leiding wil geven, zullen daartoe gebruik, of liever misbruik maken van de motie-van Eek. De motie van den heer van Eek (zie blz. 138) wordt verworpen met 17 tegen 16 stemmen. Tegen stemmen: de heeren Wilmer, Manders, de Reede, van der Laan, Lombert, Coster, van der Kwaak, Wilbrink, Eikerbout, van der Reijden, Beekenkamp, Bergers, Wiirtz, van Rosmalen, Tepe, Goslinga en Keij. Vóór stemmen: de heeren Groeneveld, van Eek, mevrouw de (der, mevrouw Braggaar, de heeren Dubbeldeman, van der Voort, Jongeleen, Snel, Hessing, Tobé, Valentgoed, Schüller, van Stralen, Verweij, van Weizen en Carton. De heer Tepe verklaart vóór het voorstel van het College te zullen stemmen. Uit het feit, dat de Katholieke fractie in dezen niet eenstemmig zal zijn, mag echter geenszins de conclusie worden getrokken, dat er in den boezem van die fractie verschil van opvatting zou bestaan omtrent het principieele bezwaar, dat aan de afwijzende houding van een deel dezer fractie ten grondslag ligt. Bij volkomen een stemmigheid omtrent het beginsel vloeit het verschil in hou-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 13