140 MAANDAG 22
Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting.
(van Stralen.)
Spreker betreurt het dan ook zeer, dat de meerderheid
van de Katholieke fractie als consequentie van het feit, dat
zij bij haar onderhandelingen met de leiding van het Leger
des Heils niet een zoodanige toezegging heeft kunnen ver
krijgen als zij heeft verlangd, tegen het voorstel zal stemmen.
Spreker vergelijkt daarmede de houding van sommigen,
die ook groote bezwaren hebben tegen de hier voorgestelde
oplossing. Ook de minderheid van het College heeft zeer
groote bezwaren moeten overwinnen alvorens het tenslotte
volledig eens te zijn met het andere gedeelte van het College,
dat deze oplossing in de gegeven omstandigheden de beste is.
Daarom betreurt spreker het werkelijk, dat men niet zal
krijgen, hetgeen spreker zoo gaarne had gezien, een besluit
met algemeene stemmen door den Raad genomen.
Het behoud van de Boerhaavezaal zal zeer zeker onder
het oog worden gezien, voor zoover dit niet reeds is geschied
bij de voorbereiding van de plannen; er zal waarschijnlijk
wel een mogelijkheid zijn om alsnog door wijziging van de
verbouwingsplannen deze historische zaal te sparen.
De motie-van Eek is voor het College in meerderheid niet
te aanvaarden. Deze meerderheid van het College acht de
motie niet wel uitvoerbaar, omdat zich in dergeüjke gevallen
ongetwijfeld ernstige moeilijkheden zullen voordoen. De
meerderheid van het College acht het zeer moeilijk, zoo niet
onmogelijk, te constateeren of de gewetensbezwaren, die een
persoon, die door Maatschappelijk Hulpbetoon na een aan
vrage om ondersteuning naar de werkinrichting wordt ver
wezen, zegt te hebben, gegrond zijn. Dit is inderdaad zeer
moeilijk aan te toonen. Spreker gelooft ook wel, dat indien
de mogelijkheid zou bestaan om wegens gemoeds- of gewetens
bezwaren vrijstelling van de verplichting tot opneming in de
werkinrichting te verkrijgen, het dan niet tot een zeer enkel
geval zal beperkt blijven; dan zullen dergelijke vrijstellingen
in meer gevallen gevraagd worden. Het College ziet dus geen
kans aan den in deze motie uitgesproken wensch te voldoen.
Persoonlijk acht spreker deze motie echter wel te aanvaarden,
al zullen bij de uitvoering daarvan wel groote moeilijkheden
zich voordoen. Echter dient men zoo eenigszins mogelijk
rekening te houden met ernstig gemeende bezwaren tegen
bijwoning van een dergelijke wijdingsbijeenkomst.
In elk geval bestaat bij aanneming van de motie de moge
lijkheid, dat het College of de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon overweegt, of er aanleiding bestaat om met de
gemaakte bezwaren rekening te houden.
Al is dus de uitvoering er van zeer moeilijk, toch is het wel
wenschelijk, dat deze mogelijkheid geopend wordt.
De leiding van het Leger des Heils is bereid te overwegen
de mogelijkheid om tegemoet te komen aan den wensch van
den heer Bergers tot het maken van den ingang aan de
Caeciliastraat, maar alvorens een definitieve toezegging te
doen, moet men het verbouwingsplan nader in oogenschouw
nemen en daartoe heeft in den korten tijd, welke na de
vorige behandeling van het voorstel is verloopen, de gelegen
heid niet bestaan. In elk geval zal worden nagegaan, of het
mogelijk is den ingang op een andere plaats te projecteeren
dan men er oorspronkelijk voor bestemd had.
Bij de vorige behandeling van het voorstel heeft het
College reeds medegedeeld, dat het ongewenscht was om na
de pensionneering van den Directeur een ander voor korten
tijd tot directeur te benoemen en dat het als overgangs
maatregel wel zijn nut had een officier van het Leger des
Heils de leiding van de werkinrichting te geven. Dat is niet
een verslechting, maar wel een verbetering.
De heer Goslinga moet uit het z. i. vage antwoord, dat het
College heeft gegeven omtrent de opneming van gehuwden
in de werkinrichting, niet opmaken, dat de mogelijkheid
daarvan buitengesloten is of zelfs maar zeer bemoeilijkt zou
zijn. Het antwoord bedoelt niets anders te zeggen dan dat
men er ernstig naar zal streven, maar het plan daarvoor
nogal eenige wijziging zal moeten ondergaan. Spreker kan
geen zekerheid verschaffen, maar gelooft wel, dat aan het
bezwaar van den heer Goslinga zal kunnen worden te gemoet
gekomen. Het is voor het Leger des Heils eenigszins moeilijk,
omdat het in geen van zijn inrichtingen gehuwden opneemt.
Het Leger des Heils wil deze zaak nog eens grondig onder
het oog zien, alvorens daarover definitief te beslissen. In elk
geval komt straks de overeenkomst met het Leger des Heils
nog aan de orde en spreker hoopt, dat daarbij het gemaakte
bezwaar ondervangen geacht zal kunnen worden.
De heer Goslinga maakt bezwaar tegen de mogelijkheid
van tusschentijdsche wijziging van den huurprijs; hij ver
klaart zich accoord met de mogelijkheid tot periodieke
wijziging van de door Maatschappelijk Hulpbetoon te betalen
vergoeding, maar als men in dit contract de mogelijkheid
opent tot het tusschentijds wijzigen van de wederzijdsche
geldelijke verplichtingen, kan men daarbij toch den huurprijs
MAART 1937.
Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting.
(van Stralen e.a.)
niet buiten beschouwing laten. Voor het College is er dus
wel aanleiding in de definitieve huurovereenkomst een be
paling op te nemen, waarbij wijziging mogelijk blijft, zoowel
van de vergoeding, aan het Leger des Heils te betalen voor
opneming van personen, als van den aan de gemeente te
betalen huurprijs.
De heer van Eek betreurt het, dat zoowel door de meerder
heid van het College als door sommige Raadsleden sprekers
motie wordt afgewezen, in de eerste plaats om de motie zelf,
in de tweede plaats om het standpunt, dat daarbij wordt
ingenomen. De gemeente is hier in een zeer moeilijke positie
gebracht door de starre houding van het Leger des Heils.
Bij een regeling van deze zaak zooals het Leger des Heils
wenscht en bij afwijzing van sprekers motie wordt door
economischen dwang de persoonlijke geestesvrijheid aan
getast. Spreker betreurt oprecht, dat men in Nederland niet
meer gevoelt voor de vrijheid der geestelijke overtuiging. De
heer Wilbrink loopt daarover zeer licht heen. Wanneer men
zelf prijs stelt op vrijheid van overtuiging, moet men ook
opkomen voor de vrijheid van overtuiging van anderen.
Spreker persoonlijk zou absoluut geen bezwaar hebben om
eens een dergelijke wijdingsstonde van het Leger des Heils
bij te wonen, maar wanneer men hem zou dwingen, dan zou
hij met grooten weerzin gaan luisteren en dan zou hij het
gevoelen als een aanranding van zijn persoonlijkheid. Het is
voor spreker een groote teleurstelling, dat men niet meer
gevoelt voor de eerbiediging van de vrijheid, ook van deze
menschen. Nu is als practisch bezwaar aangevoerd, dat de
ernst van gewetensbezwaren, die men zegt te hebben, moeilijk
getoetst kan worden en dat velen die niet naar de werk
inrichting willen, zich daarachter zullen verschuilen. Spreker
gelooft echter, dat er toch wel een waarborg aanwezig kan
zijn: men behoeft niet van iedereen te aanvaarden, dat hij
gewetensbezwaren daartegen heeft. Men kan aannemen, dat
iemand op grond van een ander, godsdienstig, socialistisch of
communistisch geloof bezwaren heeft. Maar menschen, die
werkelijk een positieve overtuiging hebben en van wie men
dus kan aannemen, dat hun bezwaren ernstig gegrond zijn,
hebben het moreele recht, vrijgesteld te worden. Het zal in
de praktijk meevallen, want onder de maatschappelijke schip
breukelingen zullen er velen zijn, die in dit opzicht onver
schillig zijn en slechts uit een opwelling zeggen, bezwaren
te hebben. Afgescheiden daarvan blijft spreker er bezwaar
tegen maken, dat in dat opzicht hun persoonlijke vrijheid
niet wordt geëerbiedigd.
Het spijt spreker ontzaglijk, dat zijn beroep op den zin
van den Nederlander om op te komen voor de gewetens
vrijheid in den Raad niet meer weerklank heeft gevonden.
Spreker kan niet anders dan daartegen protesteeren. Spreker
vindt het werkelijk zeer onaangenaam en had niet gedacht,
dat men dit standpunt in den Raad zou innemen. Het is de
plicht van den Raad op te komen voor de gevoelens van
andersdenkenden. Wanneer gevoelens van godsdienstig
denkenden in het gedrang komen, zijn de sociaal-democraten
bereid daarvoor met alle kracht te strijden, maar omgekeerd
vragen zij ook voor de gevoelens van anderen erkenning en
eerbiediging.
Alvorens mede te deelen, welke houding de sociaal-demo
cratische fractie ten slotte tegenover het voorstel van het
College zal aannemen, wenscht spreker de uitspraak van den
Raad over zijn motie af te wachten.
De heer Wilmer onderschrijft volkomen de meening, dat
bij dit voorstel groote belangen op het spel staan en zou
het ook van groot belang achten, dat het voorstel van het
College kan worden aangenomen. Het schijnt spreker echter
toe, dat het onbillijk is, om, wanneer het voorstel niet zou
worden aangenomen, doordat de meerderheid van de Katho
lieke fractie er tegen stemt, de schuld van de niet-aanneming
te geven aan deze fractie. Wanneer twee corporaties samen
werken en het is noodzakelijk, dat zij tot eenstemmigheid
komen, om zoodoende een goed doel te bereiken, is het niet
billijk, om, wanneer die eenstemmigheid niet wordt bereikt,
het niet bereiken van het goede doel te wijten aan één van
die samenwerkende corporaties. Toch geschiedde dit èn in
het betoog van den heer Beekenkamp èn in het betoog van
den heer van Stralen.
De heer Beckenkamp heeft dat niet gedaan, maar wel den
heer Wilmer voor die verantwoordelijkheid geplaatst.
De heer Wilmer zegt, dat „schuld" en „verantwoordelijk
heid" ten deze vrijwel op hetzelfde neerkomen.
De verantwoordelijkheid draagt degene, die zonder wettige
redenen niet aan de totstandkoming van een bepaald voorstel