MAANDAG 22 MAAKT 1937. 139 Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting. (Beekenkamp e.a.) naar de kerk te gaan, zooals uit de redevoering van den heer Wilmer bleek; wil hij het op een later uur doen, dan is het hem ook in geen enkel opzicht verboden, sterker nog: in het Ingekomen Stuk No. 54 staat, dat het Leger des Heils degenen, die tot een bepaalden godsdienst behooren, aanspoort de godsdienstoefeningen in hun kerk bij te wonen. Spreker leest daaruit, dat wanneer er Katholieken in de werkinrichting zijn en zij hebben de wijdingsstonde meege maakt, dan de leiding van het Leger des Heils er zeer in- stantelijk bij hen op zal aandringen hun godsdienstplichten waar te nemen. Waar de zaak zóó staat, overdrijft de heer Wilmer lichtelijk, wanneer hij zegt, dat er feitelijke obstakels zijn voor de Katholieke verpleegden om de godsdienstplichten waar te nemen; obstakels, die verwijderd moeten worden van de Katholieken, die min of meer zwak staan in hun geestelijke overtuiging. Volgens den heer Wilmer moeten zwakke geloofs- genooten geholpen worden en moet het hun gemakkelijk gemaakt worden hun godsdienstplichten waar te nemen; door de uitspraak, opgenomen in het Ingekomen Stuk hebben het Leger des Heils en zijn leiding hun best gedaan het dien zwakken geloofsgenooten van den heer Wilmer gemakkelijk te maken in de door hem gewenschte richting te gaan. Voorts zegt de heer Wilmer: zonder noodzaak mag men dezen weg niet bewandelen. Is hier nu noodzaak of niet? Spreker ziet het wel als een groote noodzaak, dat de heer Wilmer alsnog overweegt zijn standpunt te wijzigen. Van verwerping van dit voorstel is het logisch gevolg, dat de werkinrichting niet kan worden opgedragen aan het Leger des Heils, en dat dus die categorie van onvolwaardigen, die krachtens dit voorstel zouden worden gebracht onder directe leiding van het Leger des Heils, nu ergens anders zouden terechtkomen, in elk geval in een milieu, waar niet recht streeks die weldadige invloed zal mogelijk zijn, dien spreker en ook de heer Wilmer van het Leger des Heils verwacht. Moet men nu a tort et a travers vasthouden aan zijn begin selen, of moet men zeggen: il y a des accommodements. Moet men, in het belang van de door spreker genoemde groep, niet een iets milder standpunt innemen, in plaats van star vast te houden aan de uitwerking van een principe, waarover men zelfs in Katholieken kring verschilt? In deze omstandigheden ziet spreker de noodzaak van het volgen van dezen weg hierin, dat voor een veel grootere groep het gevaar bestaat, dat zij buiten den invloed van het Evangelie zal komen te staan. De heer Wilmer staat op het standpunt vivent les principes, périsse le monde. Spreker hoopt, dat de heer Wilmer, wanneer de heer van Eek zijn standpunt zal hebben verklaard, zal inzien dat dit bezwaar grooter is dan het andere en dat hij tot een ander inzicht zal kunnen komen. De heer van Weizen heeft zich bij de eerste behandeling van dit voorstel in de vergadering van 1 Februari j.l. tegen dit voorstel uitgesproken, omdat hij zich niet kon voor stellen, dat als gevolg van den opzet van deze zaak in het algemeen de toestand van de verpleegden ingrijpend ver beterd zou kunnen worden. Spreker heeft echter aan den anderen kant de voorstellen ondersteund, die tot het aanbrengen van positieve verbete ringen kunnen leiden. Ten aanzien van den wijdingsdienst van het Leger des Heils staat spreker op het standpunt, dat degenen, die daartegen gewetensbezwaren of bepaalde ge moedsbezwaren hebben, van het bijwonen van dien dienst moeten worden vrijgesteld. Spreker is dan ook een voorstander van de motie van den heer van Eek en zal het van de be slissing over die motie laten afhangen, of hij voor of tegen het voorstel van het College zal stemmen. De heer Goslinga acht de verkorting van den termijn van 25 jaar tot 10 jaar een verbetering van het voorstel en kan zich met deze verkorting vereenigen. De mededeeling omtrent de opneming van gehuwden in de werkinrichting is minder positief en spreker zou gaarne willen, dat het College iets verder zou willen gaan dan de verklaring, ,,dat het Leger de mogelijkheid van opneming van gehuwden in de werkinrichting niet buitengesloten acht." Deze verklaring is heel zwak. Is die opneming niet mogelijk, dan gaat een van de aantrekkelijkheden van het plan, n.l. dat bij de opheffing van de Stedelijke Werkinrichting een aantal menschen niet stroomloos zal zijn, voor spreker verloren, want de gehuwden zullen dan niet meer kunnen komen in de Stedelijke Werkinrichting, die, al is zij dan ook geen ideale plaats, toch altijd beter is dan de straat, en ook niet in de inrichting van het Leger des Heils worden op genomen. Spreker zou ook willen vernemen, of de mededeeling: „Het plan zal dan evenwel omwerking moeten ondergaan" Reorganisatie Stedelijke Werkinrichting. (Goslinga e.a.) het bouwplan betreft. Het is toch precies hetzelfde of het voor gehuwden of ongehuwden geschiedt. In Ingekomen Stuk No. 54 doet het College een toezegging ten aanzien van de periodieke herziening van de door Maat schappelijk Hulpbetoon aan het Leger des Heils te betalen bedragen, maar het knoopt daaraan iets vast, wat den vorigen keer niet in het geding was, n.l. den huurprijs. Oorspronkelijk werden de door Maatschappelijk Hulpbetoon aan het Leger des Heils te betalen bedragen voor 25 jaren vastgesteld; dat achtte spreker te langthans is periodieke herziening mogelijk, maar indien deze mededeeling van het College omtrent den huurprijs beteekent, dat deze ook gedurende die 10 jaren kan worden herzien, dan wijst spreker er op, dat daarover niet gesproken is; de huurprijs is uiteraard niet aangevallen, maar wel de onveranderlijke prijs van de artikelen, omdat die onderhevig zijn aan de wisselingen in de marktprijzen en van de conjunctuur. Over den huurprijs is geen quaestie geweest, wel is een stem opgegaan, dat dat wel wat weinig was, zoodat spreker het College verzoekt op dit punt geen toezegging te doen. Ten aanzien van den ingang van het volkslogement sluit spreker zich aan bij den heer Bergersook spreker hoopt, dat een oplossing gevonden zal worden in dien zin, dat die ingang niet aan de zijde van de Oude Vest komt. Het is zeer moeilijk het College op dit punt te binden door een amende ment op dit voorstel, maar het College kan zich verzekerd houden, dat wanneer geen wijziging in de plannen wordt gebracht, dit bij een groot deel van den Eaad ontstemming zal wekken. Spreker sluit zich verder aan bij den heer Beeken kamp en betuigt zijn bijzondere instemming met de woorden van den heer Wilbrink; aanneming van de motie-van Eek zou in de practijk wel eens de doodsteek voor de geheele onderneming kunnen blijken. Daarom zal spreker zijn stem aan de motie niet geven. De heer van Stralen zegt, dat uit het nader voorstel van het College blijkt, dat door het Leger des Heils naar aan leiding van de besprekingen en de voorstellen in de Eaads- vergadering van 1 Februari j.l. eenige concessies zijn gedaan met name ten aanzien van den duur van de overeenkomst en van enkele andere onderdeelen. Na al hetgeen hieraan is voorafgegaan, had het College gehoopt, dat de Eaad thans bij deze hernieuwde behandeling het beginselbesluit, door het College voorgesteld, met algemeene stemmen zou hebben aangenomen. Daarom betreurt het College, en spreker in het bijzonder, dat de Katholieke Eaadsfractie bij nadere be schouwing meent haar stem aan dit voorstel niet te kunnen geven. Het verwondert spreker ook. Gedurende de onderhande lingen, die langen tijd met het Leger des Heils zijn gevoerd, heeft spreker de wetenschap opgedaan, dat er tegen dit beginsel-voorstel van het College in den Eaad bezwaren zouden rijzen. Het was bekend, dat de sociaal-democratische fractie bezwaren zou opperen tegen de verplichting tot bij woning van de wijdingsbijeenkomst, welke het Leger des Heils als voorwaarde stelt. Spreker had echter niet kunnen verwachten, dat men van de zijde van de E.K. fractie be zwaren van soortgelijken aard zou aanvoeren. In de bespreking, die spreker namens het College gehad heeft met het bestuur van de Stedelijke Werkinrichting is niets gebleken van eenig bezwaar, dat de Katholieke leden van dit bestuur zouden hebben tegen dit besluit. Ook bij de behandeling van het voorstel in het College zijn deze bezwaren niet naar voren gekomen, zoodat spreker in geen enkel opzicht had kunnen verwachten, dat de Katholieke fractie bij de openbare behandeling van deze zaak een stand punt zou innemen als straks door den heer Wilmer is aan gegeven. Het ligt niet op sprekers weg om óf persoonlijk öf namens het College in te gaan op de argumenten, welke de heer Wilmer heeft gebruikt om zijn stemmen tegen het voorstel te motiveeren. De Katholieke fractie en de heer Wilmer moeten het natuurlijk voor zich zelf uitmaken. Toch vindt spreker, dat men door een zoodanige houding aan te nemen, een zeer groote verantwoordelijkheid op zich laadt. Ongeveer 10 jaar lang heeft men van alle zijden in den Eaad allerlei bezwaren tegen de Stedelijke Werkinrichting in haar tegenwoordigen vorm geuit en de Katholieke fractie heeft zich daarbij nooit onbetuigd gelaten. De consequentie van de houding, welke de meerderheid van de Katholieke fractie thans aanneemt, is toch eigenlijk, dat in dien slechten toestand geen verandering zal komen en men nogeens 10 jaar lang zal voortgaan met een werkinrichting, die spreker reeds vroeger een schande voor de gemeente Leiden heeft genoemd. Alleen op de wijze, die thans voorgesteld wordt, is het mogelijk een betere inrichting, zij het dan niet meer onder het directe beheer van de gemeente zelf, te verkrijgen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 11