80 WOENSDAG 24 FEBEUAEI 1937. Gemeentebe grooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter.) stemmen, maar toen het er op aankwam, geenerlei op merking heeft gemaakt. Er is derhalve geen aanleiding de notulen van de vorige vergadering te veranderen. Komende tot de algemeene beschouwingen over de be grooting, dankt spreker de leden voor de beperking, welke zij zich blijkbaar allen hebben getroost bij het maken van hun opmerkingen. Het is goed, dat men er niet te lang over spreekt, want de behandeling van de begrooting is eigenlijk een noodzakelijk kwaad. Spreker is het eens met den heer Goslinga, waar deze aandringt op een andere wijze van behandeling der begrooting, dat de Eaadsleden en het College dikwijls geen groote bevrediging gevoelen over de besteding van den tijd, die aan de behandeling van de begrooting is gewijd. Toch is dit juist van belang. De behandeling van de begrooting elk jaar vordert zeer veel tijd niet alleen van de Eaadsleden, maar ook van het College en van tal van ambtenaren. In de secties worden zeer vele kleine zaken vermeld en besproken; daarvoor moeten vele stukken verzameld en bestudeerd worden, hetgeen zeer veel tijd vordert. Daarom zou wel een verandering in de wijze van behandeling van de begrooting mogelijk zijn, n.l. door zich bij de Algemeene Beschouwingen te beperken. Spreker bedoelt dit niet in dien zin, dat men rustig alle zaken zou kunnen overbrengen naar de artikelen, maar men zou tal van weinig beteekenende punten gerust geheel uit de behandeling der begrooting kunnen verwijderen en trachten, die op een andere wijze op te lossen. Er zijn tal van kleinigheden, die nauwelijks de aandacht van een ge zelschap als den Leidschen Eaad waardig zijn en die ook niet thuishooren bij de Algemeene Beschouwingen over de begrooting van een gemeente als Leiden. Yele van de bij de begrooting behandelde zaken kunnen zeer goed in de verschillende commissies ter sprake gebracht worden. Ge durende geruimen tijd is de geheele Secretarie ontwricht; wanneer geklaagd wordt over niet-vlotte afwerking van stukken, dan moet men bedenken dat de behandeling der begrooting in een gemeente als Leiden beslag legt op veel tijd van de ambtenaren; dit komt ten nadeele van andere, belangrijker werkzaamheden, die daardoor achter geraken. Indien de Eaad zich in het vervolg zou willen beperken tot het ter sprake brengen van belangrijke algemeene zaken, zou een veel betere behandeling van de begrooting kunnen plaats hebben en zouden mevrouw Braggaar en de heer Goslinga tevreden zijn met de tegenwoordige wijze van behandeling. Vooralsnog doet het College geen toezegging, dat het de behandeling van de begrooting zou willen doen plaats hebben op de wijze als door den heer Goslinga ge opperd. Met waardeering heeft het College kennis genomen van de verklaring van den heer Goslinga, dat de raadsleden inderdaad zeer warme belangstelling voor de gemeente zaken hebben. Daaraan heeft spreker nooit een oogenblik getwijfeld; anders zou men toch niet de niet gemakkelijke en niet weinige verplichtingen van het raadslidmaatschap op zich genomen hebben. Het College daartegenover is steeds bereid, aandacht voor de raadsleden te hebben en hen te woord te staan. Naast het bestaande interpellatierecht acht het College invoering van een schriftelijk vragenrecht volmaakt over bodig. Bij de laatste herziening van het Eeglement van Orde is deze zaak aan de orde geweest in de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningenin haar rapport dienaangaande aan het College uitgebracht wordt daarover ook gesproken. In het College is die zaak toen zeer terloops behandeld, maar spreker herinnert zich niet, dat de heer Goslinga, toen lid van het College, er op gewezen heeft, dat invoering van het vragenrecht urgent was. Van eenigen wenscli bij de Eaadsleden in die richting is toen ook niets gebleken. De heer Goslinga verwacht van invoering van dat vragenrecht vereenvoudiging en vergemakkelijking; volgens hem zou dat vragenrecht in een gebleken behoefte voorzien. Die behoefte acht spreker niet groot. Leiden is niet zoo groot; wanneer men ongerust is over iets, of wanneer men iets wil weten, of op de hoogte wil blijven, kunnen de raadsleden gemakkelijk even telefoneeren met een van de Wethouders of met spreker; het College is te allen tijde bereid daarop antwoord te geven. Het door den heer Goslinga aangehaalde geval, dat hij zich ongerust had gemaakt over de bestelling van radiatoren voor het nieuwe Stadhuis in het buitenland, had eenvoudig door een telefoontje afgedaan kunnen worden. Voor een schriftelijk vragenrecht bestaat wel aanleiding bij een lichaam als de Tweede Kamer; de leden daarvan wonen niet allen in 's-Gravenhage en kunnen zich niet gemakkelijk met de Ministers in verbinding stellen; de Kamer komt ook niet geregeld bij elkaar. De Eaadsleden kunnen echter het College te allen tijde telefonisch bereiken. Voor een vragenrecht is Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Voorzitter.) daarom geen reden. Wat zou dit vragenrecht anders zijn dan een verzwakt interpellatierecht Het antwoorden op de schriftelijke vragen kost precies evenveel tijd en moeite als het antwoorden op interpellaties; dikwijls moeten com missies gehoord en brieven gewisseld worden. Bovendien is het College vrij zeker, dat het antwoord op schriftelijke vragen nooit of bijna nooit den steller van de vragen bevredigt; deze is bijna nooit voldaan. Het resultaat zou dus zijn, dat hierdoor de steller van de vragen toch niet weerhouden wordt van het houden van een interpellatie in den Eaad. Het had b.v. voor de hand gelegen, dat men in plaats van een interpellatie te houden in zake het stutten van perceelen bij Oude Vest, het College of den Directeur der Gemeentewerken had verzocht eens na te gaan, of de zaak daar wel in orde was. Spreker kan niet inzien, dat men met het stelsel van het schriftelijk vragenrecht zooveel eenvoudiger zou te werk gaan dan met het bestaande stelsel. Het College kan dan ook in dit opzicht den heer Goslinga geen toezegging doen. Spreker heeft uit het betoog van den heer Goslinga niet kunnen opmaken, of deze door het antwoord van het College in zake het interpellatierecht (bl. 25 en 26 van de Memorie van Antwoord) geheel tevreden gesteld is. De heer Goslinga vergeet voortdurend de kern van de zaak, n.l. dat de Eaadsleden mogen interpelleeren over een „onder werp, vreemd aan de orde van den dag" en daarvoor den Eaad toestemming moeten vragen. Het lid, dat de inter pellatie aanvraagt, behoeft alleen het onderwerp te preciseeren. Het komt er in het geheel niet op aan, welke vragen daarover gesteld zullen worden en het is ook in het geheel niet de plicht van den interpellant, zijn vragen van te voren op te geven; doet hij het, dan is het gedeeltelijk om het College de beantwoording gemakkelijker te maken en ge deeltelijk om de kans te hebben, nog in dezelfde zitting het antwoord op de vragen te zullen krijgen. Dat beslist tegelijkertijd de kwestie van de publicatie van de vragen. De Eaad mag over het al of niet toestaan van de inter pellatie niet beslissen aan de hand van de vragen, die gesteld zullen worden, maar mag het alleen doen aan de hand van het onderwerp, waarover het College geïnter pelleerd zal worden. Wat betreft het voorstel van den heer van Eek in zake het houden van optochten met muziek en banieren op Zondagnamiddag (No. 8) wil spreker niet onderdoen voor den heer Wilmer en daarom verwijst spreker naar de 10 redevoeringen, die hij in de laatste tien jaar daarover ge houden heeft, terwijl hij er verder het zwijgen toe doet. Met de beslissing van den Minister, welke de heer van Eek er bij gesleept heeft, heeft het College niets te maken; dit beslist op grond van zijn eigen meening. Komt de heer van Eek misschien elk jaar op deze zaak terug om eigenlijk tot spreker te zeggen, dat hij dezen houdt aan diens woord, zich te zullen richten naar de meening van de bevolking? Spreker heeft dit 10 jaar geleden als zijn persoonlijke meening uitgesproken en die uitspraak is nooit een van het College geweest. Spreker behoudt zich de vrijheid voor, in 10 jaar van meening te veranderen en hoewel de meerderheid van de bevolking, zooals de heer van Eek ze ziet, wel wenscht, dat de optochten op den Zondagnamiddag worden gehouden, zal spreker zich altijd het recht voorbehouden om, voor zoover het van hem af hangt, vergunning voor het houden van de optochten te weigeren. Wat het gebruik van het woord „bezuiniging" of het niet gebruiken van dit woord in den geleidebrief betreft, kan spreker den heer Beekenkamp verzekeren, dat evenmin als een ander lid van het College de sociaal-democratische Wethouders daarop invloed hebben gehad: de brief is onver anderd overgenomen van een der ambtenaren, die van geen enkele politieke partij lid is. Spreker komt thans tot de opmerkingen, welke over de Lichtfabrieken zijn gemaakt. De heeren de Eeede en Tobé hebben hun verbazing er over uitgesproken, dat men, zooals zij meenden, ineens tot de ontdekking is gekomen, dat aan de Lichtfabrieken 70 man van het personeel konden worden gemistzij richtten eigenlijk een verwijt tot de Directie. Dat is niet juist, want men is sedert jaren bij de Lichtfabrieken aan het reorganiseeren en men heeft reeds veel personeel doen afvloeien. Toen de tegenwoordige Directeur der Lichtfabrieken als zoodanig optrad, was de bezetting 650 man groot en bij den aanvang van de laatste reorganisatie was dit aantal gereduceerd tot 450. Men mag hierbij niet vergeten, dat vroeger de afvloeiing van het personeel moest plaats hebben onder omstandigheden, die voor de gemeente veel nadeeliger en moeilijker waren dan zij tegenwoordig zijn, waarom de Directie vroeger zeer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 8