WOENSDAG 24 FEBRUARI 1937. 77 Gcmcentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Verweij.) deelingen, ontleend aan de weekstaten van de Nederlandsche Bank, komen groote kapitalen, die destijds uit het land waren gevlucht, stelselmatig naar Nederland terug. Prof. van Gelderen, de economische adviseur van Minister Colijn, deelt in een artikel in ,,De Arbeidspers" mede, dat de goudvoorraad van de Nederlandsche Bank, die van 12 October tot 7 December 1936 ƒ570 millioen bedroeg, op J Februari 1937 was gestegen tot ƒ870 millioen. De Overheid kan dit feit zonder meer aanvaarden, maar zij kan ook de mogelijkheden, die daardoor voor de werk verruiming zijn ontstaan, zoo goed mogelijk uitbuiten. Volgens spreker is er grond voor de verwachting, dat het laatste in een of anderen vorm zal geschieden. Het is n.l. opvallend, dat in de verkiezingsprogramma's van de ver schillende groote, serieuze en invloedrijke partijen aan de bestrijding der werkloosheid een ruime plaats is ingeruimd. Een belangrijk onderdeel van de werkloosheidsbestrijding zal bestaan uit het doen uityoeren van openbare werken, waarbij voor de gemeentebesturen een belangrijke taak is weggelegd. Spreker las gisteren nog, dat in het Werkfonds 1934 opnieuw een bedrag van 37 millioen is gestort. De gemeentebesturen dienen zich op de uitvoering van die noodzakelijke werken zooveel mogelijk voor te bereiden. Men dient zich daarbij twee vragen te stellen: 1°. zal het aanzien der gemeente verbeterd worden en 2°. blijft men binnen de grenzen van het financieel mogelijke en is het op deze gronden verantwoord tot de uitvoering van werken op groote schaal over te gaan? Over de eerste vraag kan men het algemeen eens zijn; het is een niet te miskennen voordeel voor de gemeente, als het stedebouwkundig aanzien van de stad door uitvoering van nuttige werken verfraaid wordt. Ieder Raadslid moet toch trotsch zijn als hij of zij de totstand gekomen verbeteringen ziet. In Leiden liggen de voorbeelden voor het grijpen. Van niet minder gewicht is echter de vraag, hoe dergelijke werken te financieren. Bij de tegenwoordige financieele verhoudingen, zoowel binnen de gemeente als tusschen de gemeente en het Rijk, verkeert Leiden in de betrekkelijk gunstige omstandigheid veel werken te kunnen uitvoeren. Wil men dit tempo volhouden, dan is men op den steun en de medewerking van het Rijk aangewezen. Het gaat er dus maar om, hoe de verwachtingen zijn ten aanzien van het toekomstig Regeeringsbeleid. En dan bestaan er, ongeacht de samenstelling der toekomstige regeering, wel gronden en aanwijzingen om een actieve werkverruimings- politiek te verwachten. Daarom acht spreker het ten volle verantwoord om met een en ander rekening te houden en zich in eenigen vorm daarop voor te bereiden. Andere ge meenten ontwikkelen op dit gebied ook wel activiteit. Zou evenwel de tegenwoordige Regeeringspolitiek worden voort gezet, dan zal de gemeente uitgeput raken en in de onmogelijk heid komen te verkeeren met de uitvoering van openbare werken in dit tempo voort te gaan. Van spreker is dus niet te verwachten een politiek, die het karakter zou dragen van een financieel experiment. Wel is spreker te vinden voor een politiek, die gedragen wordt door het geloof in een betere toekomst. Zwaar zijn de stormen, over het maatschappelijk en staat kundig leven in de geheele wereld losgebroken. Hard en meedoogenloos zijn de gevolgen daarvan voor het menschdom. Zoowel de enkeling als de groep als de politieke partijen zien zich voor de oplossing van geweldige vraagstukken gesteld. Ieder, die niet het vermogen tot objectief oordeelen verloren heeft, zal toegeven dat bij alle partijen, die rekening houden met de realiteit, een ontwikkelingsgang kan worden waargenomen. De heer van der Laan zal goed doen zijn politieke studiën nog wat voort te zetten; dan zal bij zien, tot welke verrassende resultaten hij komt, wanneer hij stuk voor stuk eens alle partijen onder de loupe neemt. De heer Colijn zeide in zijn rede te Aalsmeer: niet wij zijn veranderd, maar de omstandigheden zijn veranderd. Het is de trots en de glorie van elke realiteitspartij, dat zij haar politiek en haar opvattingen wijzigt naar de omstandigheden. Stellingen, die jarenlang als onveranderlijk golden, vragen door de macht van economische feiten en wetten om herziening. In alle partijen hebben zich strijdpunten opgeworpen over de vraag, of en op welke wijze de pijnlijke gevolgen van het huidig economisch systeem moeten worden bestreden. Onder groote groepen der bevolking is twijfel ontstaan omtrent de deugde lijkheid van een maatschappelijk stelsel, dat aan groote groepen van menschen geen werk heeft aan te bieden en voor weer anderen in den strijd om het bestaan een be dreiging vormt. Een dergelijk stelsel is op den duur onhoud baar, omdat het zedelijk veroordeeld is. Spreker erkent: het constateeren hiervan is gemakkelijker dan het aanbrengen van veranderingen, maar dit doet aan de noodzakelijkheid van verandering en vernieuwing niets af. Vandaar de groote Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen. (Verweij e.a.) beproevingen, waaraan de traditioneele rechten en vrijheden zijn blootgesteld. Wil dan ook de verandering en vernieuwing van de grondslagen der huidige maatschappij neerkomen op een verbetering voor allen, dan zal dat proces van ontwikkeling zich slechts kunnen voltrekken met handhaving van de rechten en vrijheden, derhalve op den bodem der volks vrijheid en der democratie. Methoden van geweld moeten daarbij vreemd zijn. Anders gaat de maatschappij onder in een poel van slavernij en barbaarschheid. In dezen ernstigen tijd doet spreker daarom een beroep op allen, die van goeden wille zijn om het het College mogelijk te maken, zijn zware taak te vervullen. De belangen van Leiden zullen er slechts wel bij varen. De heer van Stralen zegt, dat er in het algemeen weinig critiek is uitgeoefend op het sociale beleid van het College. Er was ook wel waardeering voor sprekers werk. Spreker dankt in dit verband den heer Wilmer voor de woorden, die hij tot spreker gericht heeft. In scherpe tegenstelling tot die waardeering stond echter toch wel de rede van den heer Tobé, die een feilen, politieken en demagogischen aanval heeft gedaan op de sociaal-democratische fractie en op de sociaal-democratische Wethouders. Spreker acht dit zeer onbillijk en ook onwaar. Toen de sociaal-democratische Wethouders, als gevolg van de uitspraak door de kiezers, hun plaatsen hadden ingenomen, hebben zij niet anders beloofd dan dat zij hun best zouden doen en spreker mag zeggen, dat zij vanaf dat oogenblik tot vandaag eiken dag hun best hébben gedaan. De heer Tobé heeft de sociaal democratische Wethouders, en speciaal spreker persoonlijk, beschuldigd, dat zij nu zoo geheel anders handelen dan vroeger en dan door hen van het vorige College werd ver langd. Spreker tart den heer Tobé om aan te toonen, dat zijnerzijds in dezen Raad de laatste jaren voorstellen zijn gedaan of eischen zijn gesteld, die voor wat het Leidsch gemeentebestuur betreft niet waren in te willigen. Nadat door de aanvaarding van de Rijkssteunregeling en de totstandkoming van allerhande dwingende maatregelen van de zijde van het Rijk de gemeenten voor een groot gedeelte haar zelfstandigheid hadden verloren, heeft de sociaal-democratische fractie deze realiteit erkend en zich onthouden van» het doen van onmogelijke voorstellen aan het gemeentebestuur. De redevoering, welke de heer Tobé gisteren heeft gehou den, is uitermate geschikt de homogeniteit en de samen werking in het College blijvend te verstoren; misschien is de redevoering wel met deze bedoeling uitgesproken. Spreker gevoelt zich door de schampere opmerkingen, welke de heer Tobé gemaakt heeft over de houding, die de sociaal-democratische fractie vroeger aannam en datgene, wat de twee sociaal-democratische Wethouders in het College hebben gedaan, wel gedwongen in afwijking van zijn voor nemen met enkele voorbeelden aan te toonen, dat onder het huidige College wel het een en ander is tot stand gebracht. Het spreekt vanzelf, dat groote dingen, die waarschijnlijk ook door den heer Tobé, maar zeker door spreker gewenscht worden, in dit tijdsgewricht niet zijn tot stand gebracht; allerhande bezwaren staan daartoe in den weg. Toch zijn op voorstel van het College verschillende maatregelen genomen, die nuttig en belangrijk genoemd mogen worden. Het wekelijksch schoolbad is hersteld; een medisch school- spreekuur is ingevoerd, maatregelen, waarvan het sociaal- hygiënisch belang niet ontkend kan worden. De verstrekking van goedkoope baden aan werkloozen is mogelijk gemaakt; thans maken honderden werkloozen daarvan wekelijks een dankbaar gebruik. De ondersteuning van alle valide werkloozen is gecentrali seerd bij één dienst; deze maatregel is in verschillende opzichten van belang. De loonen van de losse ambtenaren bij de diensten van Maatschappelijk Hulpbetoon en van Sociale Zaken zijn belangrijk verhoogd. Het beruchte „menschenpakhuis" is definitief gesloten. Een Werkinrichting voor blinden is opnieuw opengesteld. Het College is er in geslaagd een werkverschaffing voor intellectueele werkloozen mogelijk te maken, waardoor voor werklooze kantoorbedienden de gelegenheid is geopend om door het verrichten van z.g. onbenut werk een weekloon van 20.te verdienen, terwijl zij te voren van een lagere steunuitkeering moesten leven. Op het oogenblik wordt op deze wijze aan 10 a 12 kantoorbedienden werk verschaft. Met trots mag spreker wijzen op het actiever optreden van het gemeentebestuur in zake de zorg voor de werklooze jeugd, zooals onder meer tot uiting is gekomen in de stichting van een Centrale Werkplaats. De verwijten, die de heer Tobé aan het adres van de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1937 | | pagina 5