WOENSDAG 24 FEBRUARI 1937. 75
Gemeentebegrooting Al gem «'ene beschouwingen.
(Verweij e.a.)
Ten aanzien van de vermindering van subsidiën aan ver
schillende instellingen is het College met het noodige beleid
te werk gegaan. Het subsidie voor de t.b.c.-bestrijding is
b.v. gehandhaafd evenals dat voor de vereeniging School
kindervoeding en -kleeding. Ten aanzien van de andere
subsidiën is een algemeene gedragslijn gevolgd, omdat het
op bezwaren stuit het subsidie voor de eene vereeniging wel
en voor de andere niet te verminderen. Allen, ook het College,
erkennen de pijnlijkheid van deze verlaging.
Intnsschen blijkt uit de ingediende voorstellen, dat men
uit den Raad bezwaar blijft maken tegen de vermindering
van de subsidie voor de wijkverpleging, de vacantiekolonies
en de teekenschool van den Protestantenbond. Allereerst
de wijkverpleging. Bij het nazien der rekeningen over 1935
zijn spreker eenige feiten gebleken, die een voorstel tot
vermindering van het subsidie wel verantwoord maken. Het
wijkgebouw Bethesda van de protestantsch-christelijke wijk
verpleging heeft in 1934 en 1935 elk jaar 1.000.afgelost
van een op dat pand rustende hypothecaire schuld, zoodat
thans geen schuld meer op dat pand rust. Ondanks deze
aflossingen leverden de rekeningen toch nog batige saldi op.
In deze omstandigheden acht spreker een voorstel tot sub
sidievermindering verantwoord. De heer Wilbrink zegt nu,
dat Bethesda over 1936 een tekort heeft; die rekening heeft
spreker nog niet nagekeken, maar in elk geval komen toch
ter beschikking de 1.000.die men vrij gekregen heeft
doordat men niet meer behoeft af te lossen. En dan kan
spreker zich toch moeilijk voorstellen, dat Bethesda over
1936 een grooter tekort zal hebben dan 1.000.
De heer Wilbrink zegt, dat die 1000.niet waren gewone
inkomsten, die men voor aflossing bestemde. Indien de
Wethouder eenig inzicht had van een dergelijke organisatie,
zou hij dat begrijpen.
De heer Verweij zegt, dat het wijkgebouw „Phebe" over
1934 een voordeelig saldo had van 109.21 en over 1935 een
nadeelig saldo van 119.18. Bij deze twee wijkgebouwen
van dezelfde richting is door samenwerking zeker iets te
bereiken.
Alle drie katholieke wijkverpleginggebouwen hébben over
1935 een sluitende rekening gehad. Echter hebben ook deze
eénschuld van 1.000.— afgelost. Onder deze omstandig
heden acht spreker subsidievermindering geoorloofd. De
wijkgebouwen van den Protestantenbond staan er niet zoo
gunstig voor; deze hebben over 1934 en 1935 nadeelige saldi
opgeleverd van resp. 222.48 en ƒ182.40. De moeilijkheid
is echter, dat de gemeente bezwaarlijk uitzonderingen kan
maken en de verschillende vereenigingen over één kam
moet scheren. Bovendien beschikken alle wijkgebouwen over
een hoogtezon, waardoor zij trachten de inkomsten op te
voeren; blijkens het advies van den Directeur van den
Geneeskundigen Dienst ontmoet onder deze omstandigheden
deze subsidie ver laging weinig bezwaar.
De verlaging van het subsidie voor de vacantiekolonies
vindt haar oorzaak in de moeilijkheid voor het College om
uitzonderingen te maken op den regel. De verlaging bedraagt
30.per jaar en per vereeniging, n.l. van 510.tot
ƒ480.de verlaging is niet groot, maar is een gevolg van
de algemeene gedragslijn, door het College te dien aanzien
gevolgd.
Hetzelfde geldt voor de verlaging van het subsidie voor
de teekenschool van den Protestantenbond, van 225.
tot 150.
Van de voorgestelde verlaging der storting in het ver
nieuwingsfonds van de Lichtfabrieken, van 2 tot kan
men een overdreven voorstelling geven. Spreker verduidelijkt
deze verlaging van deze storting met het volgende een
voudige voorbeeld. Iemand heeft 100.op de spaarbank
en stort er ieder jaar 2.bij. Wegens financieele moeilijk
heden kan hij niet meer ƒ2.doch slechts ƒ0.50 per jaar
laten bijschrijven. Het is natuurlijk te betreuren, dat hij
1.50 per jaar minder kan sparen, maar de spaargelden
worden intact gelaten, de reserves worden niet aangetast
en bovendien wordt jaarlijks nog 0.50 aan de reserve
toegevoegd, waardoor deze stijgt, zij het dan ook minder
dan bij bijschrijving van 2.Blijkens de cijfers op 31 De
cember 1936 is de Electriciteitsfabriek voor rond 60
afgeschreven; dit feit mag toch zeker ook in aanmerking
genomen worden bij de beoordeeling van de vraag, of een
verlaging van het stortingspercentage geoorloofd is. Men
hoede zich voor overdrijving. Dit bedrag is moeilijk op
andere wijze te vinden. Critiek op dit dekkingsmiddel in het
bijzonder is een volslagen miskenning van de groote moeilijk
heden, die men gezamenlijk het hoofd heeft te bieden.
Wat betreft de onderwijsbezuiniging, de heer Goslinga
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij.)
heeft verleden jaar gezegd, dat over bezuiniging op het
bewaarschoolonderwijs met hem te spreken viel. Spreker
heeft dat in zijn ooren geknoopt en een post van 10.000.
op de begrooting gebracht, waarvan ƒ8.000.is bestemd
voor bezuiniging op het bijzonder bewaarschoolonderwijs.
Spreker acht dit verantwoord, omdat op «le begrooting voor
het openbaar bewaarschoolonderwijs is uitgetrokken rond
34.000.en voor het bijzonder bewaarschoolonderwijs
rond 62.000.I11 verband met de in Leiden bestaande
financieele gelijkstelling kan deze verlaging van 8.000.
niet anders dan in overleg met de bijzondere schoolbesturen
worden verkregen. Dit overleg is reeds eenige maanden
gaande, maar blijkbaar is men het nog niet eens geworden.
Het is de bedoeling van het College de wijze, waarop deze
verlaging zal worden toegepast, in concreto mede te deelen,
zulks in tegenstelling met 1934, toen een bezuinigingspost
van 30.000.op de begrooting stond zonder dat de Raad
volledig kon worden ingelicht.
(De Burgemeester neemt thans den Voorzitterszetel in.)
Thans blijkt, dat een belangrijk deel van den Raad be
zwaar heeft aan vermindering van dit subsidie mede te
werken. Sommige leden hebben zelfs gedreigd op dezen
grond tegen de begrooting te zullen stemmen. Dit is wel een
zeer ver gaande conclusie, waarop het College niet had
gerekend, gezien de destijds gewekte verwachtingen. Bij
de bespreking van het voorstel van den heer Goslinga zal
spreker echter trachten bevrediging te schenken.
Spreker wenscht thans eenige opmerkingen van algemeen
politieken aard te maken.
Spreker ontkent niet, dat eenige malen is gebleken, dat
in den boezem van het College gemis aan overeenstemming
bestaat. Al streeft spreker er naar, de verschillen over be
paalde zaken zooveel mogelijk tot een minimum te beperken,
toch kan hij geenszins beloven, dat in de toekomst zekere
meeningsverschillen zich niet zullen voordoen. Wil men dit
gebrek aan homogeniteit noemen, dan heeft spreker er vrede
mee. Dat een en ander noodwendig de bestuurskracht moet
verlammen of het parlementaire stelsel moet ondermijnen
en moet leiden tot een wantoestand, zijn conclusies, waar
mede spreker het vierkant oneens is. Van al dergelijke
griezeligheden is' spreker tot nu toe hie't's gebleken. Men leeft
in Nederland in een vrij land en het is juist de kracht van
het parlementaire stelsel, dat het verschil van opvatting
toelaat. Uit geen enkel feit is het spreker duidelijk geworden,
dat de bestuurskracht van het tegenwoordige College in het
algemeen minder sterk zou zijn dan die van vroegere Colleges.
Het staat niet aan spieker, over de bestuurskracht van het
huidige College te oordeelen, maar spreker meent toch,
zonder aanmatigend te zijn, een vergelijking te mogên maken
tusschen het verleden en het heden en dan concludeert
hij op grond van de verrichte daden van het huidige
College, dat dit den toets van de critiek ruimschoots kan
doorstaan.
De opmerkingen, welke de heer Goslinga te dien aanzien
heeft gemaakt, hebben spreker in hooge mate verwonderd,
omdat de heer Goslinga zelf 8 jaar lid van het College is
geweest en voordien Wethouder van een andere gemeente
was, zoodat hij dient te weten, dat het bij de beslissing over
de honderden zaken, die het College passeeren, niet steeds
mogelijk is, algeheele overeenstemming in het College te
verkrijgen. In het bijzonder geldt dit voor dezen tijd, waarin
ten aanzien van de bestrijding van crises verschil van opvat
ting bestaat.
De heer Beekenkamp is tot de conclusie gekomen, dat de
financieele politiek van het tegenwoordige College feitelijk
niet afwijkt van die van het vorige.
Inderdaad stelt spreker zich voor, de financieele positie
der gemeente gezond te houden en het karakter van soliditeit
te handhaven. Wil men de belangen der gemeente dienen,
dan is zulks in de eerste plaats vereischt. In de fractie van
den heer Beekenkamp wordt daarover blijkbaar verschillend
geoordeeld, want uit het voorstel van den heer Eikerbout
(No. 18) en uit dat van den heer Goslinga blijkt, dat men het
met de financieele politiek niet eens is. Vooral het voorstel
van den heer Goslinga geeft blijk van een ingrijpend verschil
van meening omtrent een zestal posten, ten bedrage van
109.608.(No. 20). Spreker mag daaruit opmaken, dat
indien de heer Goslinga nog Wethouder van Financiën was,
hij te dien aanzien een ander beleid zou hebben gevolgd,
zoodat hier van een aanzienlijke afwijking sprake is. Het
College heeft echter getoond courage te bezitten en niet te
desespereeren.
Bij de beantwoording van de vraag, of de thans in be
handeling zijnde begrooting sluit, is de heer de Reede tot de
conclusie gekomen, dat hier van camouflage gesproken kan
r