WOENSDAG 24 FEBRUARI 1937.
73
Voortzetting van (le geschorste openbare vergadering van
22 Februari 1937 op Woensdag 24 Februari 1937,
des namiddags te 2 uur.
Aanvankelijk wordt het Voorzitterschap waargenomen door
Wethouder TEPE.
Afwezig is de heer Splinter; er is een vacature.
Voortgezet worden de algemeene beschouwingen over de
begrooting.
De heer Verweij heeft bij de samenstelling van zijn ant
woord een gevoel van teleurstelling over het gemak, waarmede
men verschillende bezwaren tegen het financieel beleid van
het College heeft geuit, niet kunnen onderdrukken; uit die
bezwaren spreekt een groote miskenning van de moeilijk
heden, voor welker oplossing het College, maar ook de Raad
zich gesteld ziet. Spreker zegt dit in verband met de positie,
die de gemeente inneemt in dezen moeilijken tijd en in ver
band met de verzorging van de vele uiteenloopende belangen,
die aan de gemeente zijn toevertrouwd. Hebben enkele
Raadsleden zich wel voldoende rekenschap gegeven van de
omstandigheden, waarin de maatschappelijke ontwikkeling-
de gemeenten heeft gebracht, waaronder men nu eenmaal
heeft te leven? De discussie in den Raad over deze begrooting
is echter in zakelijke banen gehouden, waaruit spreker mag
concludeeren, dat het College er in geslaagd is in de Memorie
van Antwoord voor een aanzienlijk deel bevrediging te
schenken. Meer dan bij de begrooting voor 1936 heeft het
sluitend maken van de begrooting voor 1937 het College
zorgen gebaard. Op zich zelf is dit begrijpelijk; zooals de
barometer de weersgesteldheid weergeeft, kan men uit de
begrooting de economische omstandigheden van de gemeente
vrij nauwkeurig aflezen. Daarom is de begrooting ook niet
uitsluitend een doode en eentonige opsomming van cijfers,
maar vormt zij veeleer de afspiegeling van een levende
realiteit. En op de vraag, hoe deze realiteit nu in Leiden is,
geven de werkloosheidscijfers een vrij nauwkeurig antwoord.
Op 3 Januari 1935 stonden bij de Arbeidsbeurs ingeschreven
4.382 werkloozen, op 3 Januari 1936 4.883 en op 3 Januari
1937 5.083. Als gevolg van deze stijging zijn de steunposten
in de begrooting dienovereenkomstig verhoogd en wel voor
Maatschappelijk Hulpbetoon (Armenzorg) van 702.000.
tot 739.000.en voor den Socialen Dienst (Steunver-
leening) van 1.150.000.tot 1.275.000.uit dien hoofde
alleen reeds een vermeerdering van lasten van 132.000.
Dit wil niet zeggen, dat de gemeente terzake van het aan
wenden van middelen tot daadwerkelijke bestrijding der
werkloosheid zich iets zou hebben te verwijten. In den geleide-
brief is een groot aantal openbare, in uitvoering zijnde,
werken opgenoemd. De gemeente geeft dus wel een navolgens
waardig voorbeeld. In dit verband uit spreker de hoop, dat
de Commissie, die de actie voor meer werk zal ter hand
nemen, bij haar pogen zooveel mogelijk succes zal hebben.
Spreker doet een beroep op de Leidsche ingezetenen om,
voorzoover daartoe financieel bij machte, het College te
steunen in zijn pogingen om door het uitvoeren van werken
de werkloosheid zooveel mogelijk in te perken. Gegeven nu
dit beeld van de economische omstandigheden in de gemeente
is het verklaarbaar, dat de begrooting het College vele
moeilijkheden heeft bezorgd. Zoolang het aantal werkloozen
blijft stijgen, zullen de financieele zorgen toenemen, wil
althans de gemeente haar sociale taak blijven vervullen. Dit
feit dient den Raad derhalve de noodige beperking op te
leggen bij de beoordeeling van de middelen, door het College
voorgesteld tot dekking van het aanvankelijk tekort. De heer
de Reede heeft nagegaan in welke mate de reserves der
gemeente in de laatste 6 a 7 jaren zijn geslonken. Op zich
zelf is dit interessant en is dit feit te betreuren, maar bij
nadere overweging kan spreker aan die opmerkingen geen
andere dan academische waarde toekennen. De groote maat
schappelijke nood, waarin de ingezetenen zijn komen te
verkeeren, en de plicht van de Overheid om de helpende
hand toe te steken, is oorzaak, dat de gemeente de daaruit
voortvloeiende financieele verplichtingen niet meer ten volle
uit den gewonen dienst kan bekostigen. Daarvoor moeten,
al betreurt men het ook, de reserves worden aangesproken.
Dat is geen specifiek Leidsch, maar een nationaal en zelfs
een internationaal verschijnsel, dat zich zoowel bij de publiek -
als de privaatrechtelijke organen voordoet.
De maatschappelijke werkelijkheid is nu eenmaal somber;
het lot van vele ingezetenen is dientengevolge zeer hard en
geenszins benijdenswaardig. De Raad als vertegenwoordigend
lichaam heeft zich terdege rekenschap te geven van de
toestanden en de verhoudingen, waaronder men leeft. Doet
de Raad in zijn geheel en elk Raadslid voor zich zelf dit
niet, dan blijven de Raad en de individueele Raadsleden
Gemeentebegrooting Algemeene beschouwingen.
(Verweij.)
onder de maat en schieten zij te kort in de vervulling van
hun plicht.
Het College kan en mag zich niet de vrijheid veroorloven
om, gelijk de heeren Goslinga en Würtz hebben gedaan,
verschillende maatregelen, die voorgesteld zijn, op hun
deugdelijkheid te onderzoeken en op grond van bepaalde
bezwaren af te wijzen, zonder in de plaats daarvan betere
middelen voor te stellen, want op die manier kan men geen
begrooting sluitend maken of een gemeente besturen. In-
tusschen kan het niet de bedoeling van deze leden zijn,
dat men er blindelings op inhakt en zich van de gevolgen
daarvan niets aantrekt.
De Raadsleden kunnen zich dan ook ten aanzien van de
voorgestelde dekkingsmiddelen op geen ander standpunt
stellen dan dat, waarop het College zich gesteld heeft. Men
moet zich afvragen of het, gegeven de moeilijke tijden,
waarin men zich bevindt, verantwoord is, bepaalde maat
regelen te nemen, die men onder andere en gunstiger ver
houdingen wellicht achterwege zou hebben gelaten. Wanneer
men de zaken zoo ziet, kan het antwoord ook voor de
Raadsleden niet moeilijk vallen.
De vraag is gesteld, hoe men zich de ontwikkeling der
economische verhoudingen in de nabije toekomst voorstelt.
Reeds in den geleidebrief heeft het College medegedeeld,
dat het bij de samenstelling van de begrooting geen rekening
heeft gehouden met de gevolgen van de door de Regeering
genomen monetaire maatregelen. Dit juiste standpunt zal
wel door geen der Raadsleden bestreden worden, daar te
dien aanzien alles nog onzeker is.
Wat de gevolgen van de devaluatie voor de ontwikkeling
van den financieelen toestand der gemeente betreft, kan
men tweeërlei standpunt innemenmen kan een alles somber
kleurende bril opzetten en te dien aanzien niets dan zwarig
heden en moeilijkheden verwachten. Spreker doet dit niet.
Wel is waar was de eerste kennismaking van de gemeente
besturen met de gevolgen der devaluatie van ongunstigen
aard door de stijging van de prijzen van verschillende grond
stoffen en materialen, noodig voor de bedrijven en de open
bare werken, maar bij nadere kennismaking zal vermoedelijk
wel blijken, dat de devaluatie een gunstiger invloed op de
gemeentefinanciën heeft. Spreker denkt hierbij aan de
mogelijkheid van conversie van geldleeningen tegen een
lageren rentevoet. Bij den aanvang dezer vergadering is
daarvan het bewijs geleverd en het College zal zijn pogingen
op dit gebied voortzetten, naarmate leeningen voor aflossing
in aanmerking komen.
Spreker denkt hierbij ook aan de mogelijkheid van de
stijging der opbrengst van verschillende belastingen, maar
dit proces zal zich alleen geleidelijk kunnen ontwikkelen en
de gevolgen daarvan zullen niet binnen den tijd van een of
anderhalf jaar merkbaar zijn. Er bestaat echter aanleiding
om deze hoop te koesteren.
In de derde plaats zal op den duur de daling der werk
loosheid ook voor Leiden merkbaar moeten worden. In de
jaren 1935 en 1936 heeft het aantal dergenen, die zich in
Leiden kwamen vestigen, het aantal dergenen, die de
gemeente verlieten, zeer aanmerkelijk overschreden.
Er is dan ook reden om de ontwikkeling van den econo-
mischen toestand met vertrouwen tegemoet te zien.
Het zijn niet in de laatste plaats deze omstandigheden,
welke spreker den moed hebben gegeven, zich tot de ver
dediging van deze begrooting te zetten. Regeeren is vooruit
zien. Ziet men niet vooruit, dan dreigt de taak van den
Wethouder van Financiën ondraaglijk te worden.
Spreker is het eens met lien, die betoogd hebben, dat het
wenschelijk zou zijn geweest, eenige van de voorgestelde
dekkingsmiddelen, zoo mogelijk, niet te gebruiken, maar met
een dergelijke redeneering krijgt men geen begrooting
sluitend.
Spreker komt thans tot de behandeling van de egalisatie
van de pensioenlasten en de egalisatie van de bezuinigings
maatregelen bij de Lichtfabrieken. Men heeft daartegen
aangevoerd, dat het College, na de bestaande reserves te
hebben aangesproken, nu de hand slaat aan en beslag legt
op de baten van toekomstige begrootingen.
In haar algemeenheid is deze opvatting pertinent onjuist.
Indien men alleen let op de grootte der bedragen, kan men
zeggen, dat alle bedragen, welke op deze wijze worden ge
vonden, in mindering moeten komen van toekomstige be
grootingen. In feite beteekent de egalisatie van de bezuini
gingen bij de Lichtfabrieken, dat voor elk der jaren 1937,
1938, .1939 en 1940 een besparing van 70.000.wordt
verkregen, terwijl de besparing voor de daarna volgende
jaren nog grooter zal zijn, aangezien het proces zich na vier
jaar volledig heeft voltrokken.
De egalisatie der pensioenlasten heeft andere gevolgen,