312
MAANDAG 21 DECEMBER 1936.
Voorstel-van der Voort in zake loon arbeider Kors.
(Tepe e.a.)
Maatschappelijk Hulpbetoon zou zijn verwezen. Bij infor
matie is dit spreker volmaakt onjuist geblekendeze arbeider
is niet ontslagen, resp. niet opnieuw aangesteld, om plaats
te maken voor Kors, maar omdat hij niet voldeed. Men
heeft hier te maken met een motie, niet met een voorstel.
Het College stelt dit salaris vast en al wordt deze motie
met algemeene stemmen aangenomen, dan zal spreker per
soonlijk en hij vermoedt ook de meerderheid van het
College niet medewerken om haar uit te voeren; niet
omdat hij geen respect zou hebben voor uitspraken van
den Raad, maar omdat deze motie niet uitvoerbaar is.
Ze verwijst allereerst naar het raadsbesluit van 15 November
1920 en daaronder ressorteert dit geval niet. Bovendien is
er geen sprake van achterstallig loon, zooals de motie zegt,
omdat Kors niet viel onder het raadsbesluit van 1920, maar
aangesteld is onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden
als alle arbeiders, die dit werk verrichten; ook die vallen
nooit onder dat raadsbesluit van 1920. Het is het College
er niet om te doen aan wien ook loon te onthouden; onlangs
is nog aan een lossen werkman, die werkzaamheden had
verricht, die van meer beteekenis waren dan het loon, dat
hij er voor ontving, achteraf bijbetaald het verschil tusschen
het loon, dat hem toekwam krachtens den aard van de
door hem verrichte werkzaamheden en het loon, dat hij
inderdaad ontvangen had; daar kon gesproken worden van
achterstallig loon; dan wordt het ook bijbetaald, maar dat
geval doet zich hier niet voor. Wil men Kors bij wijze van
extraatje een zeker bedrag uitkeeren, dan moet men een
geheel andere motie indienen, in dezen geest: de Raad
spreekt de wenschelijkheid uit, dat aan Kors zoo- en zooveel
zal worden uitbetaald; die motie zou het College tenminste
in overweging kunnen nemen, hoewel ze ook niet voor uit
voering vatbaar is. Het voorstel-van der Voort is gebaseerd
op de fantasie van den voorsteller, die zich vastgezogen heeft
op het denkbeeld, dat Kors valt onder het raadsbesluit van
15 November 1920; dat is geheel in strijd met de altijd
gevolgde practijk, maar ook met de logica. Het zou ook een
onlogisch besluit van den Raad geweest zijn om ook het
onvolwaardig werk van op arbeidscontract aangesteld per
soneel te betalen overeenkomstig het loon, dat pleegt te
worden uitbetaald aan volwaardige arbeidskrachten in dienst
van de gemeente.
De heer van der Voort heeft naarstig alle raadsbesluiten en
verordeningen nageplozen, maar heeft nergens kunnen vin
den, dat van onvolwaardig werk wordt gesproken. Kors is
ontslagen, omdat de Wethouder er zeker van was, dat hij
het contractloon moest betalen; anders had hij hem in
dienst moeten houden. Ook sprekers voorstel, op 13 Juli 1936
door den Raad aangenomen, wees er op dat Kors het con
tractloon moest ontvangen; vandaar dat de Wethouder hem
heeft ontslagen. Waaruit is gebleken, dat de arbeidskracht,
die door het aannemen van Kors de straat is opgegaan, niet
heeft voldaan? Deze was reeds 5 jaren in dienst; men had
dit dus reeds eerder moeten constateeren en niet pas na
5 jaren. Deze is ontslagen, niet omdat hij niet voldeed, maar
omdat Kors in dienst genomen moest worden. In het door
den Directeur van Gemeentewerken, Ir. de Blauw, aan
Kors afgegeven getuigschrift, deelt deze mede dat Kors
over goede vakkennis beschikt. Maar dat kan Kors toch
nooit demonstreeren in onvolwaardig werk; dat kan alleen
in volwaardig werk. Hieruit blijkt, dat Kors geen onvol
waardig werk heeft verricht, maar werk, waarbij het wel
degelijk op vakbekwaamheid aankwam.
De heer Tepe zegt, dat in dit getuigschrift dit als algemeene
uitdrukking is gebezigd, maar de Directeur van Gemeente
werken en die van den Plantsoendienst verklaren pertinent
en eenparig dat aan Kors niet alleen nooit werk van hooger
Voorstel-van der Voort in zake loon arbeider Kors; e.a.
(Tepe e.a.)
orde is opgedragen, dan het verspenen en verplanten van
plantjes, maar dat hij ook nooit iets anders gedaan heeft.
Zelfs al had hij uit eigen beweging andere werkzaamheden
verricht dan die, welke hem waren opgedragen, dan viel
hij nog niet onder het raadsbesluit van 1920, maar hij heeft
niets anders gedaan; hij heeft precies datgene gedaan, waar
voor hij is aangesteld; werk waarvoor geen volledige vak
bekwaamheid noodig is. Meer wil spreker niet zeggen, want
anders zou hij aan den man raken. Nu zegt de heer van der
Voort, dat spreker dat al gedaan heeft; als het door iemand
is gedaan, dan is het de heer van der Voort geweest. De
heer van der Voort toch heeft, ondanks de positieve ver
klaringen van den Directeur van Gemeentewerken en den
Directeur van den Plantsoenendienst, het geval-Kors steeds
weer aan de orde gesteld.
De heer van der Voort heeft niet gezegd, dat Kors onvol
waardig werk verrichtte en daarom onvolwaardig was. Uit
het door den Directeur van Gemeentewerken afgegeven
getuigschrift blijkt, dat de Wethouder heelemaal niet met
de zaak op de hoogte is.
De heer Tepe heeft met beide directeuren over deze zaak
geconfereerd. Het is evenwel hopeloos vechten; de heer
van der Voort weet het toch beter.
De Voorzitter ontraadt namens de meerderheid van het
Ooilege aanneming van het voorstel-van der Voort.
Het voorstel van den heer van der Voort wordt ver
worpen met 18 tegen 15 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Lombert, Vos, Bergers, Wilbrink,
Goslinga, Wilmer, de Reede, van Rosmalen, Würtz, Tobé;
Coster, van der Reijden, Schone veld, van der Laan, van
der Kwaak, Beekenkamp, Tepe en Splinter.
Vóór stemmen: de heeren Verweij, Valentgoed, Schüller,
van Stralen, van Weizen, Dubbeldeman, Groeneveld, van
Eek, van der Voort, Hessing, mevrouw de Cler, mevrouw
Braggaar, de heeren Snel, Jongeleen en Carton.
De heeren Eikerbout en Manders hadden inmiddels de
vergadering verlaten.
Hierna stelt de Voorzitter aan de orde de interpellatie
van den heer Goslinga met betrekking tot de bestelling
van radiatoren voor de verwarming van het nieuwe Raadhuis.
De heer Goslinga stelt de volgende vragen aan Burge
meester en Wethouders:
1. Is het juist dat de radiatoren voor de centrale ver
warming van het nieuwe raadhuis in het buitenland
besteld zijn
2. Zoo ja, om welke dringende reden is dit geschied
3. Indien dit enkel geschied is om prijsverschil tusschen
Nederlandsche en buitenlandsche offertes, hoe groot is dan
dit prijsverschil
4. Is nog getracht het prijsverschil met medewerking van
de Rijkscommissie voor de werkverruiming te overbruggen
De Voorzitter zegt, dat het College in een volgende ver
gadering op deze vragen zal antwoorden.
Spreker vraagt of thans een der leden nog iets in het
belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
Niemand het woord verlangende, sluit de Voorzitter de
vergadering, na den Raadsleden een gelukkig Kerstfeest en
een goed Nieuwjaar te hebben toegewenscht.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.