MAANDAG 9 NOVEMBER 1936.
271
Stedelijke Werkinrichting; e.a.
(Voorzitter e.a.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen V, VI en VII
besloten.
(Bij de stemming over punt VII worden de heeren de Reede,
Coster, Vós en Carton geacht zich van medestemmen te hebben
onthouden).
VIII. Voorstel inzake belegging van kasgelden. (199)
De heer de Reede neemt niet aan, dat het bedrag van de
overtollige kasgelden zoo buitengewoon groot zou zijn, dat
de gemeente veel te beleggen zou hebben, maar verzoekt het
College toch op welk verzoek hij gaarna een stellig antwoord
zou willen ontvangen de uiterste voorzichtigheid daarbij
te betrachten, ook wanneer kasgelden worden geleend aan
publiekrechtelijke lichamen. Gaf men ze b.v. aan noodlijdende
gemeenten in handen, dan zou het mogelijk zijn, dat de gelden
niet beschikbaar waren, wanneer de gemeente Leiden ze zelf
noodig had. Spreker verzoekt daarom het College den Raad
toe te zeggen, dat zooveel mogelijk geen noodlijdende ge
meenten in de gelegenheid worden gesteld haar huishouding
tijdelijk te financieren met de kasgelden van de gemeente
Leiden.
De heer Verweij zegt, dat de gemeente Leiden inderdaad
niet vaak beschikt over overtollige kasgelden. Moet de ge
meente echter op grond van haar kaspositie tot het beleggen
van overtollige kasgelden overgaan, dan zal het College daar
bij stellig rekening houden met de opmerkingen, die de heer
de Reede thans gemaakt heeft.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
IX. Voorstel inzake het aangaan van kasgeldleeningen ge
durende de maanden November en December 1936 en het
lc kwartaal 1937. (191)
De heer de Reede constateert, dat de bedragen, die elk
kwartaal aan kasgeld worden opgenomen, telkens grooter
zijn en een zoodanigen omvarrg krijgen, dat het er allen schijn
van heeft, dat de financiering van den gemeentelijken dienst,
voor wat betreft de kapitaaluitgaven, geschiedt door het op
nemen van kasgelden. Was dat inderdaad het geval, dan zou
spreker daartegen ten zeerste bezwaar moeten maken, omdat
het de slechtste financiering zou zijn.
Heeft het College aan dit punt zijn aandacht gewijd en heeft
het ook rekening willen houden met het feit, dat men zich
op het eenig juiste standpunt plaatst, wanneer men zegt,
dat kapitaaluitgaven moeten worden gedekt door gewone
leeningen en niet met behulp van kasgeld
De heer Verweij is met de overige leden van het College van
meening, dat kapitaaluitgaven zooveel mogelijk moeten
worden gefinancierd uit leeningen met een langen looptijd.
De gemeente moet echter aan het einde van het jaar 1936
aflossen een 5-jarige leening van 2 millioen gulden a 5%. In
het vooruitzicht van die aflossing heeft de Raad reeds eerder
leeningen tot het bedrag van 2\ millioen gulden goedgekeurd.
Intusschen maakt de kaspositie het noodzakelijk, aan het
einde van het jaar ook onder de oogen te zien de consoli
deering van een zeer belangrijk gedeelte van de kasschuld.
Het gemeentebestuur vleit zich met de hoop, te kunnen
profiteeren van de daling van den rentevoet en heeft daarom
thans ten aanzien van deze consolideering geen voorstellen
gedaan. Het gemeentebestuur hoopt t.z.t. te kunnen profi
teeren van de ruimere aanbieding op de geldmarkt van gelden
op langeren termijn.
Intusschen, waar men het eens is over het beginsel, dat
kapitaalwerken moeten gefinancierd met gelden, op langen
termijn geleend, hoopt spreker dat de heer de Reede genoegen
neemt met sprekers verklaring, dat dit geen systeem is en
ook geen systeem zal worden bij de gemeente, maar dat dit
moet worden beschouwd in het licht van de tegenwoordige
financieele verhoudingen op de kapitaalmarkt in het alge
meen. In verband met de aflossing van de leening van 2
millioen gulden aan het eind van het jaar hoopt de gemeente
bovendien nog een voordeelige transactie te kunnen af
sluiten in verband met de wijziging van de monetaire politiek
in Nederland.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
X. Voorstel tot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst
1936, ter aanvulling van de voor den Stadhuisbouw beschikbaar
gestelde gelden. (192)
Wcrkloozensteune.a.
(Tobé e.a.)
XI. Voorstel lot wijziging van de gemeentebegrooting, dienst
1936, ter aanvulling van de voor werkloozenstcun en armen
zorg beschikbaar gestelde gelden. (193)
XII. Voorstel tot het instellen van een rechtsvordering
tegen M. W. Rlommenstevn, te Leimuiden, strekkende tot
vergoeding aan de gemeente van het restant der schade, haar
toegebracht door aanrijding van een vluchtheuvelpaal op den
Rijnsburgerweg. (194)
XIII. Voorstel inzake het verleenen van een toelage uit de
gemeentekas aan de kweekelingen, verbonden aan de o. 1.
scholen, die niet zelfstandig met het onderwijs in een klasse
zijn belast, over het tijdvak van 1 September 19361 Sep
tember 1937. (195)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
achtereenvolgens overeenkomstig de voorstellen X tot en
met XIII besloten.
XIV. Voorstel inzake het verstrekken van brandstoffen aan
daarvoor in aanmerking komende werkloozen gedurende het
winterseizoen 19361937. (199)
Den heer Tobé is het in de Commissie voor de Steunver-
leening opgevallen, dat het mogelijk is, dat werkloozen met
groote gezinnen, d.w.z. boven de 6 kinderen, uit de lagere
loonklassen, d.w.z. onder de 20.geen brandstoffenkaart
krijgen. De Wethouder heeft spreker in dc commissie toege
zegd daarnaar te zullen informeeren en dit eens in het College
te zullen bespreken. Heeft de Wethouder dit thans in het
College besproken, in dien zin, dat hij voor deze gevallen
gebruik zou maken van den ruimeren armslag, dien de Minister
heeft toegestaan?
De heer van Stralen zegt, dat het hier gaat over werk
loozen, die een zeer lagen steun ontvangen, omdat ook hun
loon vroeger laag geweest is en doordat daarnaast door den
Minister bepaald is, dat in totaal aan steun en brandstoffen-
bijslag niet meer mag worden uitgekeerd dan 95% van het
vroegere loon. Inderdaad zijn gevallen denkbaar, waarin
daardoor werkloozen hetzij in het geheel niet, hetzij slechts
voor een deel, den brandstoffenbijslag zouden kunnen ge
nieten. Spreker heeft den heer Tobé in de commissie toegezegd,
dat hij zou onderzoeken, of dergelijke gevallen zich hadden
voorgedaan en dat hij zou trachten ook aan deze personen
dan een brandstoffenbijslag te doen toekennen. Spreker
wacht nog af den uitslag van het onderzoek naar de aanwezig
heid van dergelijke gevallen; mochten deze zich hebben voor
gedaan, dan zal spreker zeker gevolg geven aan zijn toezegging
en trachten een oplossing in de door den heer Tobé gewenschte
richting te vinden.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorste] van Burgemeester en Wethouders besloten.
XV. Voortzetting van de behandeling van het voorstel
inzake het bij wijze van proef oprichten van een werkinrichting
voor blinden in de v.m. bewaarschool aan de Groenesteeg
en lot vaststelling van de desbetreffende begrootingsregeling.
(177)
De heer Goslinga heeft den indruk, dat in de op te richten
werkinrichting voor blinden alleen die blinden te werk kunnen
worden gesteld, die thans gesteund worden door den Gemeente
lijken Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon en vraagt nu,
of ook de blinden, die gesteund worden door de kerkelijke
gemeenschap, waartoe zij behooren, daar geplaatst kunnen
worden. Is het laatste niet het geval, dan heeft spreker daar
tegen ernstig bezwaar.
Mevr. de Cler heeft als argument voor de aanneming van
haar amendement aangevoerd: de versterking van den in
vloed van den Raad in de Commissie van Beheer. In werke
lijkheid zal echter de invloed van de twee Raadsleden ver
sterkt worden.
De Raad zelf oefent zijn invloed uit door de benoeming
van de Commissie, het goedkeuren van de begrooting der
inrichting, alsmede het vaststellen van de rekening en ver
antwoording. In de Commissie zijn de raadsleden niet ge
bonden aan de inzichten van den Raad, maar handelen zij
volgens eigen inzicht. In de Commissie voor Maatschappelijk
Hulpbetoon heeft mevr. Braggaar b.v. altijd gehandeld naar
eigen inzicht en niet naar dat van de meerderheid van den
Raad.
Het amendement gaat uit van de gedachte, dat Raads
leden speciaal bekwaam zijn voor het besturen van een werk-