282 MAANDAG 9 NOVEMBER 1936. Interpellatie in zake woninghuren. (Hessing e.a.) kanten zitten. Men moet de zaak echter niet zoo ingewikkeld voorstellen als de Wethouder het pleegt te doen. Natuurlijk komt bij de uitvoering van het besluit aangaande hetgeen gedaan moet worden met betrekking tot de huur- verlaging ook de vraag van het onderhoud in het geding, maar dat tot 12 Augustus 1936 niets aan de zaak gedaan was en zij nu „reeds" in de Commissie van Fabricage aan de orde is gesteld, beteekent voor spreker nog niet, dat men den noodigen spoed betracht heeft. Indien de zaak werkelijk zoo ingewikkeld is als de Wethouder zeide, was het inderdaad het eenvoudigste er niets aan te doen, maar spreker moet toch veronderstellen, dat vóór 12 Augustus 1936 aan deze zaak iets gedaan had kunnen worden. Is dit inder daad geschied, dan is het niet voldoende geweest om uit voering te geven aan het Koninklijk besluit. De heer Goslinga betreurt het, dat de Raadsleden de vragen van den interpellant op het oogenblik niet voor zich kunnen hebben. Men moet zich van allerlei hulpmiddelen bedienen om achter den inhoud er van te komen. De Voorzitter merkt op, dat de vragen in de leeskamer ter inzage voor de leden hebben gelegen. De heer Goslinga vraagt, of het voor het College zoo be zwaarlijk is er zorg voor te dragen, dat zoodra de vragen bij het College zijn binnengekomen een afschrift daarvan aan de leden wordt gezonden, voordat de aanvrage van de interpellatie in den Raad wordt behandeld. De leden zouden dan met meer vrucht dan tot nu toe de discussie kunnen volgen en ook kunnen overwegen, of zij de gevraagde toe stemming zullen verleenen. Spreker heeft achteraf gelezen, dat de heer Schüller toestemming vroeg, het College vragen te stellen omtrent de voornemens, die het had. Het inter- pellatierecht strekt zich uit tot wat het College gedaan heeft. Over zijn voornemens is het College niet interpellabel. De Voorzitter merkt op, dat het interpellatierecht zich ook uitstrekt tot datgene, wat het College niet gedaan heeft. De heer Goslinga erkent dit. Over zijn voornemens is het College echter niet interpellabel. Hadden de leden de vragen van te voren onder de oogen gehad, dan hadden zij kunnen zeggen, welke vragen zij niet toelaatbaar achtten. De Voorzitter wil gaarne de vraag, die de heer Goslinga reeds eerder gesteld heeft, in overweging nemen. In de meeste gevallen is het echter niet mogelijk aan het verzoek te voldoen, omdat de aanvrage hetzij kort vóór, hetzij tijdens de ver- Interpellatie in zake woninghuren. (Voorzitter e.a.) gadering binnenkomt, terwijl in dezelfde vergadering daar omtrent moet worden beslist. Alleen wanneer de interpellatie toegestaan is, maar niet in dezelfde vergadering wordt ge houden, is het mogelijk de vragen aan de leden te zenden. Spreker zal de vraag van den heer Goslinga nogmaals overwegen en in het College ter sprake brengen. Tenslotte verklaart de Voorzitter de interpellatie voor ge sloten. De Voorzitter beantwoordt alsnu de vraag van den heer Coster, gesteld in de vergadering van 7 September 1936, of het niet mogelijk zou zijn een halteplaats voor de autobussen te maken op de Steenstraat bij het parkeerterrein. Dit zou wèl mogelijk zijn voor de bussen, die van de stad naar het station gaan, maar voor de bussen, die van het station af komen, een halte op die plaats te maken, zou zeer moeilijk zijn, aangezien ze dan in conflict zouden komen met het drukke verkeer ter plaatse; het opnemen van passagiers aan die zijde van de Steenstraat zou tot opstoppingen leiden. Bovendien is de halteplaats bij Amicitia ruim en zeer geschikt. Er is dus bezwaar tegen om aan dien wensch tegemoet te komen. De heer Würtz vraagt welke maatregelen getroffen zijn ten aanzien van de luchtbeschermingsdienst. De Voorzitter zegt, dat deze in voorbereiding zijn. De heer van der Voort vraagt wanneer hij tegemoet kan zien het antwoord op de door hem bij de begrooting voor 1936 gestelde vraag omtrent het in dienst nemen van niet- Leidenaren in gemeentedienst en het praeadvies op zijn opmerking omtrent het in dienst nemen bij den Plantsoen dienst van een losse arbeidskracht tegen een lager loon. De Voorzitter zegt, dat de heer van der Voort zoowel dit antwoord als het door hem gevraagde praeadvies binnenkort tegemoet kan zien. De heer Goslinga vraagt, wanneer ongeveer de begrooting voor 1937 zal worden ingediend. De Voorzitter zegt, dat de begrooting met den geleidebrief binnen zeer korten tijd zal worden ingediend. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 14