280
MAANDAG 9 NOVEMBER 1936.
Salarieering gemeentepersonèel.
(van der Voort e.a.)
ledig tevreden waren over den gang van zaken is niet waar.
Alleen ten aanzien van het overleg over de ambtenaren
salarissen waren de organisaties tevreden; dat wil spreker
ook best gelooven; de ambtenaren komen er hier nu zonder
kleerscheuren af, maar het politiepersoneel, de gemeente
werklieden en de boden niet.
Nu zegt de heer Eikerbout„beter een half ei dan een
leege dop", maar spreker verwijst naar hetgeen de heer Eiker
bout bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1936
over de salarisver ordening heeft gezegd (Handelingen 1936
bl. 59, eerste kolom, 3de tot en met 8ste alinea).
Dezelfde bepaling van het plaatselijk loonpeil, die bij de
vaststelling van de salarissen in Februari heeft gegolden,
geldt ook nu nog. Meende de heer Eikerbout toen, dat men
niet voldoende geschoolde vaklui in de statistieken had
opgenomen, dan geldt dit bezwaar nu nog, want het is precies
dezelfde statistiek. Spreker kan niet inzien, waarom de heer
Eikerbout plotseling van meening veranderd is.
Men heeft gezegd, dat men met het redresseeren van de
gevolgen van de devaluatie moet wachten tot een algeheele
salarisherziening plaats vindt. Als spreker zich herinnert,
dat in den mobilisatietijd de ambtenaren zwart van den
honger zagen, voordat de salarissen werden herzien, houdt
hij zijn hart vast bij de gedachte aan de gevolgen van
een consequent doorgevoerde devaluatie.
Ten aanzien van de loonen der werklieden neemt de
Minister een irreëel standpunt in: zijn de loonen van de
Rijkswerklieden lager dan die in de particuliere bedrijven,
dan moet men aanpassen bij de Rijksloonen; is het tegen
overgestelde het geval, dan moet men aanpassen bij de
loonen van de particuliere bedrijven. Spreker zou gaarne
willen leeren, hoe het mogelijk is, het plaatseüjk loonpeil
vast te stellen. Men kan het niet doen met behulp van de
particuliere loonen, want in vele gevallen wordt beneden
het contractloon gewerkt. Het zou beter zijn het plaatselijk
loonpeil vast te stellen naar de geldende contracten en niet
te letten op de bedragen, waarvoor de menschen zich aan
bieden, want die bedragen houden verband met de slechte
economische toestanden.
De Wethouder is niet ingegaan, maar kan ook niet ingaan
op de bewering van spreker, dat de werkzaamheden van de
gemeenteboden anders zijn dan die van de boden bij de
departementen. De Wethouder heeft zelf erkend, daarvan
niet op de hoogte te zijn en spreker twijfelt er aan, of de
Minister het wel is, zooals de heer Tepe nu opmerkt.
Wanneer men onder de aandacht van den Minister bracht
het verschil tusschen de werkzaamheden van de gemeente
boden en van de boden bij de departementen, zou hij op zijn
besluit terugkomen.
De heer Tepe ontkent dit. De Minister zou wel zeggen:
de salarissen van de gemeenteboden büjven hooger dan die
van de boden bij de departementen.
De heer van der Voort zegt, dat de werkzaamheden van
de gemeenteboden daarvoor ook intensiever zijn.
De Wethouder heeft noch den heer Eikerbout noch den
heer Lombert overtuigd van het tegendeel. Het Roomsch-
Katholieke raadslid van Nijmegen, de heer Doek, neemt te
dezen aanzien een geheel ander standpunt in dan de heer
Tepe; volgens dezen maakt de Minister van de sociale recht
vaardigheid een caricatuur en hij achtte, gezien de gewijzigde
monetaire politiek, een loonsverhooging eerder op haar plaats.
Zoo is het ook.
De heer van der Reijden sluit zich aan bij hetgeen de
heeren Eikerbout en Lombert gezegd hebben.
Spreker ontraadt de motie-van der Voort, omdat bij aan
neming daarvan de Minister de door hem gedane concessies
wel eens zou kunnen intrekken, waardoor het voor de be
trokkenen slechter zou worden.
De heer Eikerbout ontkent, dat hij zijn standpunt zou hebben
gewijzigd. Destijds is gesproken over een loon van 28.80;
dit is nu opgeklommen tot 29.04. Dit was dus een ver
betering in vergelijking met wat aanvankelijk was gesteld,
maar wanneer bij onderhandelingen over het loon het laatste
woord is gesproken en dat is hier het geval dan heeft
men te kiezen of te deelen; er was niets meer te verwachten
en dan moet men ook ja durven zeggen.
De heer Tepe zegt, dat het geen zin heeft te discussieeren
over de wijze van berekening van het plaatselijk loonpeil;
het ging niet over de basis van berekening; daarover was
al lang een compromis verkregen, maar men achtte het in
het Georganiseerd Overleg niet juist, dat werd aangepast
Salarieering gemeentepersoneel.
(Tepe e.a.)
aan het plaatselijk loonpeil; men wenschte aanpassing aan
het loon van de Rijkswerkliedendaarover heeft spreker
ook onderhandeld met den Minister, maar dit bleek onmogelijk.
Spreker heeft niet gezegd, dat het Georganiseerd Overleg
voor 100 tevreden was over het resultaat van de onder
handelingen met den Minister, maar dat men over het
algemeen zijn genoegen te kennen heeft gegeven over de
daarbij bereikte resultaten; men heeft alleen zijn erkente
lijkheid daarover uitgesproken.
Artikel I van de verordening tot wijziging van de verorde
ning betreffende de wedden van ambtenaren in dienst der
gemeente Leiden wordt aangenomen met 17 tegen 16 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Eikerbout, van der Reijden,
Tobé, Würtz, Coster, van Rosmalen, van der Kwaak, Tepe,
Splinter, Lombert, Beekenkamp, Goslinga, Wilmer, Wilbrink,
van der Laan, Bergers en de Reede.
Tegen stemmen: mevr. de Cler, de heeren Manders, Valent-
goed, Hessing, Snel, van der Voort, van Stralen, Verweij,
Groeneveld, Vos, van Weizen, Carton, Schüller, van Eek,
Jongeleen en mevr. Braggaar.
Artikel II wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen,
waarna artikel III wordt aangenomen met 17 tegen 16 stem
men.
Vóór stemmen: de heeren Eikerbout, van der Reijden,
Tobé, Würtz, Coster, van Rosmalen, van der Kwaak, Tepe,
Splinter, Lombert, Beekenkamp, Goslinga, Wilmer, Wilbrink,
van der Laan, Bergers en de Reede.
Tegen stemmen: mevr. de Cler, de heeren Manders, Valent-
goed, Hessing, Snel, van der Voort, van Stralen, Verweij,
Groeneveld, Vos, van Weizen, Carton, Schüller, van Eek,
Jongeleen en mevr. Braggaar.
De artikelen IV en V worden achtereenvolgens zonder
hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de verordening
in haar geheel eveneens zonder hoofdelijke stemming wordt
vastgesteld.
In behandeling komt vervolgens-de verordening tot wijziging
van de verordening betreffende de wedden van het personeel
der politie van de gemeente Leiden.
Het amendement van den heer van der Voort, voorgesteld op
artikell, (ziebl. 277) wordt verworpenmetl8tegenl5stemmen.
Tegen stemmen: de heeren Manders, Eikerbout, van der
Reijden, Tobé, Würtz, Coster, van Rosmalen, van der Kwaak,
Tepe, Splinter, Lombert, Beekenkamp, Goslinga, Wilmer,
Wilbrink, van der Laan, Bergers en de Reede.
Vóór stemmen: mevr. de Cler, de heeren Valentgoed,
Hessing, Snel, van der Voort, van Stralen, Verweij, Groene
veld, Vos, van Weizen, Carton, Schüller, van Eek, Jongeleen
en mevr. Braggaar.
De artikelen I en II worden achtereenvolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
Hierna komt aan de orde het amendement van de heeren
Eikerbout en Lombert, (zie bl. 276), welk amendement in be
ginsel door Burgemeester en Wethouders wordt overgenomen.
In verband hiermede wijzigen Burgemeester en Wethouders
de verordening aldus
„Aan de wijzigingsverordening wordt achter artikel II toe
gevoegd het volgende artikel III:
Overgangsbepaling
De op 1 Januari 1937 in dienst zijnde agenten van politie
2e klasse, behouden de wedde die zij voor of op 1 Februari
1937 zouden hebben genoten, indien deze wijzigingsveror
dening niet was tot stand gekomen, met dien verstande, dat
de eerstvolgende periodieke verhooging wordt toegekend
twee jaar na den datum, waarop de laatste periodieke ver
hooging werd toegekend, of bij gebreke daarvan twee jaar
na den datum, waarop de benoeming in vasten dienst inging.
Het oorspronkelijke art. III wordt art. IV."
Het nieuwvoorgesteldeartikellllwordthiernazonderhoofde-
lijke stemming aangenomen, waarna artikel IV eveneens zonder
hoofdelijke stemming wordt aangenomen. De verordening in
haar geheel wordt zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.