MAANDAG 9 NOVEMBER 1936. 279 Salarieering gemeentepersoneel. (Tepe.) Commissie voor Georganiseerd Overleg en van het College te gemoet gekomen. De Minister heeft echter geweigerd op andere punten aan het verlangen van het College te gemoet te komen, omdat daarbij die sterk doorslag gevende argumenten niet konden worden aangevoerd. Ten aanzien van de loonen van de huismeesters en de boden verwees de Minister uiteraard naar de salarissen van soort gelijke functionarissen bij het Rijk, die, ook na de thans voorgestelde verlaging, lager zijn dan de eerstgenoemde loonen. De Minister heeft toegestaan, dat de maxima van de agenten le en 2e klasse gehandhaafd bleven, maar tegelijker tijd geëischt, dat de minima werden verlaagd, hetgeen van zijn standpunt uit volkomen logisch is. Werden de maxima verlaagd, dan zouden zij lager zijn dan de maxima in soort gelijke gemeenten en werden de minima niet verlaagd, dan zouden deze hooger zijn dan de minima in soortgelijke gemeenten. Het is wel opmerkelijk, dat zoowel de Bond als de heer van der Voort ten aanzien van de salarissen van de hoofd agenten dezelfde voorbeelden geven, die schijnbaar hun betoog steunen. Ieder verstandig mensch zal ter verdediging van een zaak de sterke en niet de zwakke voorbeelden kiezen. Deze voorbeelden zijn echter zoo zwak, dat zij even goed niet gebruikt hadden kunnen zijn. De heer van der Voort gaf als voorbeeld: Arnhem, Enschede en Nijmegen; spreker beroept er zich op, dat in Groningen, Haarlem, Utrecht, Velsen, Alkmaar, Dordrecht en Leeuwarden de maxima van de hoofdagenten op dezelfde hoogte liggen als die van de hoofdagenten in Leiden, zooals zij door den Minister worden geëischt. Spreker twijfelt er sterk aan, of de hoofdagenten in Nijmegen, wier maximum 43.zou bedragen, d. i. 0.50 meer dan het maximum, dat het College thans voor de Leidsche hoofdagenten voorstelt, een diploma-toelage ont vangen. Het was voor spreker niet alleen moeilijk, maar ook ondoenlijk tegenover den Minister zijn standpunt te hand haven. De Minister zou in een volkomen onhoudbare positie zijn gekomen, als hij aan de wenschen ten aanzien van de hoofdagenten had voldaan, want onder de genoemde ge meenten zijn er grootere dan Leiden. Spreker heeft tijdens de bespreking moeten erkennen, dat hij voor de argumenten van den Minister moest zwichten. De vertegenwoordigers van de werklieden in het Georganiseerd Overleg hebben zich op het standpunt gesteld, dat de aanpassing aan het plaatse lijk loonpeil een ondeugdelijke maatstaf was en dat de Minister zich behoorde te richten naar het loon van de Rijks werklieden. Ook daarover heeft spreker met den Minister onderhandeld, maar hij heeft daarop het voor de hand liggende antwoord gekregen, dat het den Minister onmogelijk was voor Leiden alleen een andere regeling te treffen dan voor alle andere gemeenten. Tegen een dergelijke argumen tatie valt niet te redeneerendat zou ook een dwaasheid zijn In het algemeen stelt, spreker zich op het standpunt, dat de Minister, door toe te geven aan eenige verlangens, door het Georganiseerd Overleg geuit, zich stelt op een zeer loyaal standpunt. Wanneer de Raad echter het onderste uit de kan wil hebben, wanneer de Raad het allerlaatste van den Minister wil hebben, niet wat hij geven kan, maar wat de Raad hebben wil, dan neemt men tegenover den Minister een zeer deloyale houding aan. Alleen op dezen grond reeds zou de Raad zich blameeren door deze voorstellen niet aan te nemen. Wat overigens ook tot verbetering van deze voorstellen zou worden aangenomen, daarvan zou uiteindelijk toch niets door den Minister worden goedgekeurd en dan geeft spreker er de voorkeur aan de houding van den Minister te apprecieeren en dit ook te toonen en accoord te gaan met zijn voorstellen, die hij goed geargumenteerd heeft. Alleen is het College ten aanzien van de politie bereid het amendement van de heeren Eikerbout en Lombert over te nemen. In het Georganiseerd Overleg is niet gestemd over het voorstel ten aanzien van de politie, maar hebben alleen de vertegenwoordigers van de organisaties den wensch te kennen gegeven alsnog een poging bij den Minister te wagen om het minimum-salaris van een agent eerste klas, dat bij den eersten eisch van den Minister ook ƒ1.gedaald was, met 1.te verhoogen, zoodat er een verschil van 1.zou blijven bestaan tusschen het maximum van agent tweede klas en het minimum van een agent eerste klas; daardoor zou de bevordering van een agent tweede klas tot de eerste klas ook in financieelen zin een promotie beteekenen en zou ook het totale tijdperk noodig, om het maximum te bereiken, met een jaar verkort worden. Een tweede verlangen van het Georganiseerd Overleg was, dat, wanneer dan het minimum van de agenten tweede klas verlaagd moest worden, Salarieering gemeentepersoneel. (Tepe e.a.) dan de 5 periodieke verhoogingen van 1.— zouden worden ingekrompen tot 4 periodieke verhoogingen van 1.25. Omtrent al deze zaken, waarvoor het College wel te vinden was geweest, heeft het College zich in verbinding gesteld met den Minister. De Minister heeft wel goedgevonden, dat de afstand tusschen het maximum van een agent van politie 2e klasse en het minimum van een agent van politie le klasse zou worden hersteld, maar hij heeft niet goedgevonden, dat de 5 eenjaarlijksche verhoogingen van 1.werden terug gebracht tot 4 eenjaarlijksche verhoogingen van 1,25. Hierin ligt reeds een veroordeeling van het amendement van den heer van der Voort, die met de handhaving van het amendement niets kan bereiken. Het College zou het amendement van de heeren Eikerbout en Lombert, hoe eenvoudig het ook is, niet hebben over genomen, spreker zou daartoe althans niet hebben mede gewerkt, indien het College niet van te voren zich van het oordeel van den Minister vergewist had. De Minister is bereid deze wijziging goed te keuren. De meerderheid van het College is van oordeel, dat de Raad verplicht is dit complex van maatregelen in zijn geheel aan te nemen, gezien de houding, die de Minister heeft aan genomen. Ook het gemeentebelang eischt zeer zeker de aanneming van dit voorstel. Verwerping van het voorstel levert geen voordeel op. Het is ook een gemeentebelang, naar het landsbelang te zien en mede te werken aan de ver wezenlijking van de maatregelen, die de Regeering in het belang van het land meent te moeten nemen, tenzij men kan aantoonen, dat de Regeeringsmaatregelen absoluut on deugdelijk zijn, maar het ligt niet op den weg van de indivi- dueele gemeente dit te doen; er zijn andere instanties, die kunnen trachten de Regeering daarvan te overtuigen. De verwerping van het voorstel zou binnen het raam van de regelingen, die de Regeering over het geheele land toepast, een dwaasheid zijn. Verwerpt de Raad het voorstel, dan neemt hij ook een deloyale houding tegenover den Minister aan. In de commissie voor Georganiseerd Overleg heeft men zeer te recht vaak gezegd, dat het overleg geheel uitgeput is. De vertegenwoordigers van alle organisaties van alle richtingen hebben in de commissie openlijk erkend, dat zij zeer tevreden zijn met de resultaten van het over leg en ook meenen sommigen, dat op deze gronden het geheele complex van maatregelen diende te worden aangenomen. De vertegenwoordigers van de organisaties hebben zelf met den Minister over de devaluatie gesproken en weten dus zeer goed, welke houding de Minister daartegenover aanneemt, maar ook, dat hij zich nu niet door het vraagstuk van de devaluatie er toe kan laten brengen voor een bepaalde gemeente af te wijken van de algemeene regeling, die hij voor de gemeenten getroffen heeft. Dat heeft hij ook duidelijk genoeg kenbaar gemaakt, maar sterker nog: in het Georganiseerd Overleg werd van vele zijden, ook van sociaal-democratische, met nadruk be toogd dat het een dwaasheid zou zijn thans, naar aanleiding van deze voorstellen, het devaluatievraagstuk in debat te brengen, omdat dit op een geheel andere wijze zou moeten plaats vinden en niet bij dit kleine punt, dat in behan deling was. De heer Lombert vereenigt zich geheel met het door den heer Eikerbout gesprokene. Groote waarde moet worden toegekend aan besprekingen in het Georganiseerd Overleg, en anderzijds moet men toch de realiteit in acht nemen: men doet onbegonnen werk wanneer men nu nog ver anderingen in de salarisregeling zou willen aanbrengen, waarvan men tevoren weet, dat ze door hoogere instanties niet zullen worden goedgekeurd. Nu is in het Georganiseerd Overleg toch wel waardeering uitgesproken voor hetgeen door het College bereikt is. Spreker heeft dan ook allerminst behoefte om mede te werken aan wijzigingen in dit voorstel, omdat hij dit een kleineering en een naar beneden halen van de waarde van het Georganiseerd Overleg zou vinden niet alleen, maar ook omdat hij zeer bevreesd zou zijn, dat de Minister wel eens op de door hem gedane concessies en tegemoetkomingen aan de wenschen van het Georganiseerd Overleg zou kunnen terugkomen. Door schijnbaar een ver betering in de salarieering aan te brengen, zou men dan niet anders bereiken dan nadeel voor de betrokkenen en daaraan wenscht spreker in geen enkel opzicht mee te doen. De heer van der Voort heeft in eerste instantie niet betoogd, dat het Georganiseerd Overleg niet deugdelijk is gebleken en dat het geen resultaten zou hebben opgeleverdinderdaad heeft het resultaten opgeleverd, alleen is spreker met de bereikte resultaten niet tevreden. Dat alle organisaties vol-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 11