278
MAANDAG 9 NOVEMBER 1936.
Salarieering gemcentepersoneel.
(Eikerbout.)
Van de 23 agenten van politie 2e klasse staan 11 op hun
maximum salaris. Deze 11 agenten gaan dus niet in salaris
achteruit, maar de overige 12 doen dit wel. Het aantal
periodieken zal van 4 op 5 worden gebracht en van deze 12
agenten staan 5 op de derde periodieke verhooging. Bij
ongewijzigde aanneming van de regeling zullen zij nog twee
periodieke verhoogingen krijgen, die uit den aard der zaak
kleiner zullen zijn dan thans. Van de 7 overblijvende agenten
zullen 4 op 1 December a.s. een periodieke verhooging ont
vangen, die zij echter op 1 Januari 1937 verliezen, wanneer
de nieuwe regeling in werking treedt.
De overige 3 agenten 2e klasse zullen 1 Februari 1937
de eerste periodieke verhooging ontvangen en zullen er dus
in het geheel geen voordeel van hebben; zij kunnen zich
alleen troosten met de gedachte, dat zij onder de ongunstige
bepalingen vallen, doordat zij een maand te laat in dienst
zijn getreden.
In het een en ander vond spreker aanleiding tot het in
dienen van het amendement, waarin gesproken wordt van
een overgangstijd. In de Commissie voor Georganiseerd
Overleg is een en ander maal gesproken over het overgangs
tijdperk; men heeft daarbij geen rechtstreeksche aanwijzingen
gegeven, want men verwachtte deze van het College. Bij de
besprekingen over de overgangsbepalingen bleek, dat men
moest medewerken aan de uitrekking van de salarisschalen,
omdat een behoud van de vier schalen met periodieke ver
hoogingen van 1.25 absoluut niet zou worden toegestaan.
De heer van der Voort schudt nu ontkennend het hoofd,
maar kan dit niet weten, omdat hij niet tegenwoordig is
geweest bij de bespreking, die Zaterdagmorgen j.l. met den
Wethouder heeft plaats gehad. Men moet in dezen wijken
voor datgene, wat de hoogere autoriteiten opleggen en spreker
vindt het nog altijd het beste het halve ei te kiezen in plaats
van den leegen dop te ontvangen. Het voorstel van den heer
van der Voort is voor de betrokkenen een leege dop; sprekers
amendement is het halve ei. De drie agenten van politie
2e klasse, die zelfs op 1 Februari 1937 een periodieke ver
hooging moeten ontvangen, zullen deze ook krijgen, maar
zullen dan evenals de anderen een jaar langer moeten wachten.
Men heeft uit het Georganiseerd Overleg gehaald, wat er
uit te halen was. Ook een groot gedeelte van de vertegen
woordigers van de ambtenaren zal het hiermede eens zijn.
Men zou spreker de vraag kunnen stellen, waarom hij zich
niet bekommerd heeft om de hoofdagenten. In die richting
is zeker ook door spreker gewerkt, waardoor ook ten aanzien
van de hoofdagenten eenige soepelheid werd toegepast. Men
kan echter niet wegredeneeren, dat de Minister op dat oogen-
blik reeds voor den derden keer met ditzelfde voorstel kwam
en per sé verlaging wenschte. Toen heeft spreker overwogen
of het niet mogelijk was, in plaats van een verlaging van
2.een van ƒ1.toe te passen. Nu verzoekt de Algemeene
Bond van Politiepersoneel in zijn adres dit voorstel te ver
werpen, maar sprekers poging om er nog zooveel mogelijk
uit te halen, zou meer practisch effect hebben gesorteerd
wanneer men van die zijde een voorstel had gekregen om de
verlaging voor de hoofdagenten te bepalen op 1.in plaats
van op ƒ2.Bij de bespreking op j.l. Zaterdag met den
Wethouder en de bespreking met den Minister heeft spreker
wel kunnen constateeren, dat men er niet op moest rekenen,
dat voor de hoofdagenten iets te bereiken zou zijn. Spreker
had een voorstel klaar, maar heeft het niet ingediend; hij
had een motie klaar, maar heeft ook deze niet ingediend,
omdat het niet anders dan water naar de zee dragen is om
hier met een voorstel te komen. Niet dat men het dien 18
hoofdagenten niet gunt; indien het ook maar eenigszins
mogelijk was geweest voor hen iets gedaan te krijgen, dan
zou spreker alles daartoe in het werk gesteld hebben, maar
wanneer men reeds bij voorbaat weet, dat het toch niet
goedgekeurd zal worden, dan is er voor spreker eigenlijk geen
reden meer om een voorstel te doen en dan moet spreker
zich neerleggen bij den uitdrukkelijken wensch van %den
Minister, aan den Wethouder te kennen gegeven.
Den heer van der Voort, die over de devaluatie sprak,
herinnert spreker er aan dat een zeker persoon in het Ge
organiseerd Overleg, ambtenarenvertegenwoordiger, daar
over gezegd heeft: „de devaluatie kan op het oogenblik niet
in het geding gebracht worden, want dan zou dit zijn invloed
moeten doen gelden op een heele reeks voorstellen, die
destijds gedaan zijn en reeds doorgevoerd zijn. Men kan met
een bespreking van de devaluatie beter wachten tot later,
wanneer men het in zijn geheel kan overzien".
Er is ook gezegd, dat wanneer de gevolgen van de devaluatie
grootere afmetingen zouden aannemen, men vanzelf wel met
een nieuw voorstel zou komen.
Spreker handhaaft hetgeen hij in Februari ten aanzien
van de uniformiteit der loonsverlaging heeft gezegd. Dit sluit
Salarieering gemeentepersoneel.
(Eikerbout e.a.)
niet uit, dat wanneer hij thans ziet, dat zijn wenschen practisch
niet doorvoerbaar zijn, hij daarvan afwijkt. Spreker zal zijn
stem aan het voorstel van den heer van der Voort niet geven,
want als men met het hoofd tegen den muur loopt, doet
men zich pijn.
De heer Tepe zegt, dat men bij de bespreking van het
voorstel van het College rekening dient te houden met de
geschiedenis van het voorstel en met het standpunt, dat
de Regeering in het algemeen ten aanzien van de salarieering
in de verschillende gemeenten inneemt.
Op 21 Februari j .1. heeft de Raad een voorstel aangenomen,
nadat het College een complex van concessies op zijn oor
spronkelijk voorstel had gedaan en een amendement be
treffende de salarieering van het politiepersoneel daarin was
opgenomen.
De Minister kon zich met het besluit van den Raad niet
vereenigen en heeft zijn wenschen ten aanzien van de aan
genomen salarisregelingen kenbaar gemaakt, welke wenschen
aan de Commissie voor het Georganiseerd Overleg zijn mede
gedeeld.
De besprekingen in de commissie, waarin verschillende
bezwaren tegen de wenschen van den Minister werden geuit,
hebben er toe geleid, dat het College zich mondeling tot den
Minister heeft gewend om te trachten alsnog te gemoet te
komen aan de bezwaren, die in de Commissie voor Georgani
seerd Overleg tegen diens voorstellen waren te berde ge
bracht.
De Regeering heeft zich ten aanzien van de goedkeuring
van salarisverordeningen bepaalde gedragslijnen gesteld, die
voor het geheele land gelden: de salarissen van de gemeente
ambtenaren moeten worden aangepast aan die van de Rijks
ambtenaren de salarissen, die bij de politie worden betaald,
moeten in de gelijksoortige gemeenten zooveel mogelijk gelijk
zijn; de loonen van de gemeentewerklieden moeten worden
aangepast aan het plaatselijk loonpeil in het particuliere be
drijf. Dit is de basis van het standpunt der Regeering ten
aanzien van de salarieering. Nu was hier een Raadsbesluit
tot stand gekomen, tengevolge van een compromis, van
concessies, door het College gedaan en tengevolge van een
in den Raad ingediend amendement. Ten aanzien van dit
amendement waren andere argumenten noodig om het
College te overtuigen, dat het wenschelijk was, daaromtrent
stappen te doen bij den Minister, dan ten aanzien van de
andere concessies. In het Georganiseerd Overleg bleek nl.
bij de besprekingen, dat de ambtenaren-organisaties de
indertijd door het College zelf gedane concessies redelijke
concessies achtten, met andere woorden dat deze niet tot
gevolg hadden, dat in de salarisregeling excessen zouden zijn,
die den Minister aanleiding zouden geven daartegen te
protesteeren. Daarom is spreker in het Georganiseerd Overleg
als voorzitter daarvan onmiddellijk met dit standpunt
accoord gegaan en heeft hij toegezegd, in het College te
zullen bespreken, om de zaak nader bij den Minister toe te
lichten. Ten aanzien van de politie werden andere argumenten
naar voren gebracht; die waren ook noodig omdat het College
zich niet met de door den Raad aangenomen regeling a priori
had vereenigd. De argumenten, ten aanzien van de politie
aangevoerd, waren dan ook van anderen aard en behelsden
dat deze verlaging de salarissen van de agenten eerste en
tweede klas zou brengen op een peil, beneden dat van andere,
soortgelijke gemeenten. Die cijfers zijn medegedeeld in het
Georganiseerd Overleg en zijn naderhand bevestigd door een
onderzoek, zelfstandig door de afdeeling Financiën bij andere
gemeenten ingesteld. Door die mededeelingen is het College
overtuigd, dat het redelijk was om bij den Minister aan te
dringen op nog eenige concessies ten aanzien van de politie-
salarissen, dus op grond van een andere overweging. Ten
aanzien van de werklieden werd niet in het Georganiseerd
Overleg het standpunt ingenomen, dat de Minister een onjuiste
berekening gemaakt zou hebben wat betreft de loonen
in het particulier bedrijf, maar stelde men zich op het stand
punt, dat het uitgangspunt van den Minister, n.l. dat de
loonen van het gemeentepersoneel moesten worden aan
gepast aan de loonen in het particulier bedrijf, onjuist is,
en dat men het redelijker, billijker en juister zou vinden,
wanneer die loonen aangepast werden aan het loon van de
Rijkswerklieden. Bij de onderhandelingen, namens het
College met den Minister gevoerd, zijn naar voren gebracht
de argumenten van het Georganiseerd Overleg; al die argu
menten, die inderdaad steekhoudend bleken, dat wil zeggen,
de argumenten voor de afronding met 25.voor de ambte
naren, ten opzichte van de 50 cent voor de brugwachters
en ten aanzien van de agenten van politie le en 2e klasse
zijn tijdens de bespreking door den Minister als juist erkend.
Te dien aanzien is de Minister aan het verlangen van de