GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. Ill IKCIEKOHEN «TUKKEN. H°. 200. Leiden, 31 October 1936. Ter toelichting van de U aangeboden rekening ran de Inkomsten en Uitgaven dezer gemeente over het jaar 1935 zij het volgende onder Uwe aandacht gebracht. Blijkens die rekening hebben de ontvang sten van den gewonen dienst bedragen de som van10.060.249.49 de uitgaven van den gewonen dienst de som van9.874.825.06 zoodat deze dienst een batig kassaldo heeft opgeleverd van185.424.43 De ontvangsten van den kapitaaldienst hebben bedragen de som van6.932.484.24 de uitgaven van den kapitaaldienst de som van8.573.258.06 zoodat de kapitaaldienst sluit met een nadeelig slot van1.640.773.82 De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronkelijk door Uwe Vergadering in ontvangst en uitgaaf op 9.232.061.vastgesteld. In den loop der jaren 1935 en 1936 werd zij, zoowel in ontvangst als in uitgaaf verhoogd met 1.129.413.23, waar door het eindcijfer werd gebracht op 10.361.474.23. Afdeeling II „Kapitaaldienst" werd zoowel in ontvangst als in uitgaaf vastgesteld op 6.047.092. De kapitaaldienst werd naderhand in ontvangst verhoogd met 9.781.220.96 en dus gebracht op 15.828.312.96, de uitgaaf werd verhoogd met 9.803.017.12 en dus gebracht op ƒ15.850.109.12. Het verschil tusschen de verhooging van de ontvangsten en die van de uitgaven bedraagt derhalve 21.796.16 9.803.017.12 9.781.220.96) en is ontstaan door eenige wijzigingen, die in den kapitaaldienst van 1935 werden aangebracht. Ter toelichting van den gewonen dienst merken wip over eenkomstig het in Ingekomen Stuk Ho. 178 medegedeelde, nog het volgende op: Het voordeelig kassaldo van den gewonen dienst ad185.424.43 moet wegens bij het sluiten van den dienst 1935 nog te ontvangen gelden, dat dienstjaar en vorige dienstjaren betreffende, worden verhoogd met41.605.93 227.030.36 Daarentegen moet in mindering worden gebracht 1°. een bedrag van 83.591. wegens onbetaalde rekeningen en onverwerkt gebleven cre- dieten. 2°. het op den dienst 1936 over te brengen bedrag van 10.000. dat wordt gereserveerd voor uit gaven betreffende het bijzonder onderwijs93.591. zoodat de gewone dienst 1935 sluit met een voordeelig exploitatie-saldo van133.439.36 Voor de beoordeeling van het resultaat van den dienst 1935 moet echter in aanmerking worden genomen, dat aan dat dienstjaar een belangrijk bedrag aan „bijzondere middelen" is ten goede gekomen. Hoofdstuk I „Vroegere diensten" sluit met een batig saldo van 120.329.64. Vervolgens werd ten behoeve van den gewonen dienst beschikt over een bedrag van ƒ172.709.34 van de „Reserve voor algemeene doeleinden" en werd van de Gasfabriek eene buitengewone uitkeering ontvangen van 40.000.zijnde de helft van een indertijd gevormde reserve voor een in middels vervallen doeleinde. Ten einde voorts de op de ontwerp-gemeentebegrooting geraamde winsten van de Stedelijke Lichtfabrieken te kunnen handhaven, werd in verband met de verlaging, ingevolge Raadsbesluit van 17 December 1934 (Ingek. Stukken Ho. 287), van de tarieven voor gas en electriciteit een beroep gedaan op de door de Lichtfabrieken gevormde reserves en wel van de Gasfabriek tot een bedrag van 65.000.van de Elec- triciteitsfabriek tot een bedrag van 15,000.d. i. tezamen 80.000.—. Ten slotte werd bij Raadsbesluit van 29 Juli 1935 (Ingek. Stukken Ho. 150) het bij de vaststelling van de gemeente- begrooting voor 1935 van 2 tot 1 verlaagde percentage der stortingen in de vernieuwingsfondsen van de Stedelijke Lichtfabrieken, in verband met eene nieuwe verlaging van het electriciteitstarief, nogmaals met verlaagd en dus gebracht op De verlaging van het stortingspercentage van 2 tot beteekende voor de Gasfabriek eene mindere storting van 26.940.voor de Electriciteitsfabriek van 122.777.46, d. i. tezamen 149.717.46, welk bedrag, in den vorm van winst aan de gemeente ten goede kwam. Aan „bijzondere middelen" werd derhalve een bedrag van 562.756.44 120.329.64 172.709.34 40.000.|- 80.000.-f 149.717.46) ontvangen. Daarentegen werd op diverse hoofdstukken een bedrag van 29.070.77 in totaal uitgegeven terzake van onverwerkte of onverbruikte credieten, het dienstjaar 1934 betreffende. Zonder de „bijzondere middelen", welke netto 533.685.67 562.756.44 29.070.77) hebben bedragen, zou het dienst jaar 1935 derhalve een tekort van 400.246.31 533.685.67 133.439.36 hebben opgeleverd. Het behoeft geen betoog, dat de slechte oeconomische omstandigheden, waardoor de inkomsten nog verder terug liepen, terwijl daarentegen de uitgaven voor armenzorg enz. belangrijk meer bedroegen, dan oorspronkelijk op de be grooting was geraamd, van grooten invloed zijn geweest op het resultaat van den dienst 1935. In verband met het bovenstaande is het wellicht niet over bodig er aan te herinneren, dat op de primitieve begrooting voor 1935 de financiëele gevolgen van de wetten van 4 Maart 1935, S. 74, tot wijziging van de financiëele verhouding tus schen het Rijk en de gemeenten en van 4 Maart 1935, S. 76, houdende voorzieningen terzake van gemeentelijke kosten van werkloosheidszorg (instelling werkloosheidssubsidiefonds) nog niet op de verschillende begrootingsposten waren ge regeld, doch dat op hoofdstuk XV een bedrag van 64.750. was uitgetrokken als het netto voordeelig verschil terzake voor het jaar 1935. Bij Raadsbesluit van 26 Augustus 1935 (Ingek. Stukken Ho. 169) werden echter de uit genoemde wetten voort vloeiende wijzigingen op de verschillende begrootingsposten verwerkt. De groote verschillen op de hoofdstukken II „Algemeen beheer" (verlaging uitkeering Gemeentefonds), IX 2 „Ondersteuning aan werkloozen" (uitkeering uit het Werkloosheidssubsidiefonds) en XII „Belastingen" (beperking gemeentelijk belastinggebied) tusschen de cijfers van de primitieve begrooting voor 1935 en die van de rekening over dat jaar zijn dan ook voornamelijk het gevolg van boven genoemde wetten en hebben derhalve weinig invloed op het saldo der rekening. Wel is waar hebben de uitgaven voor het verleenen van steun aan werkloozen en voor werkverschaffing, met inbegrip van de door Maatschappelijk Hulpbetoon gedane uitgaven voor ondersteuning van werkloozen, 1.237.844.71 bedragen, d. i. 397.844.71 meer, dan de hiervoor in totaal uitgetrokken som van 840.000.doch deze hoogere uitgaaf werd ongeveer gedekt door subsidie uit het werkloosheidssubsidiefonds. Zie in verband met het bovenstaande de toelichting hier achter bij de betrekkelijke hoofdstukken. De voornaamste nadeelige factoren betreffende het dienst jaar 1935 zijn de navolgende. De aan Maatschappelijk Hulpbetoon voor armenzorg uit gekeerde subsidie, waarvoor oorspronkelijk 585.000.was uitgetrokken, vereischte over 1935 eene uitgaaf van 681.014.50, d. i. 96.014.50 meer. In het bedrag van 681.014.50 zijn wel begrepen de kosten van geneeskundige armenzorg, doch niet de op hoofdstuk IX 1 „Ondersteuning aan behoeftigen" verantwoorde kosten voor ondersteuning van werkloozen, welke ingevolge eene aanschrijving van den Minister van Binnenlandsche Zaken in den vorm van een bijdrage van hoofdstuk IX 2 „Onder steuning aan werkloozen" werden terugontvangen. De terzake door Maatschappelijk Hulpbetoon gedane uit gaaf ad 182.387.58 is, gelijk gezegd, begrepen in de hier- bovengenoemde som van 1.237.844.71. Voorts werd, tengevolge van het hooge rentepercentage, dat, in verband met den onzekeren toestand op de geldmarkt, gedurende een groot gedeelte van 1935 moest worden betaald, voor de door bedrijven e.d. bij den gemeente-ontvanger in rekening-courant gedeponeerde gelden, i 60.000.mieer rente vergoed, dan geraamd was; bovendien overtroffen de kosten van pensionneering enz. de raming met 21.000. Verder bleef de opbrengst van de personeele belasting in hoofdsom en opcenten i 15.000.beneden de raming, terwijl tenslotte het batig saldo van de Gasfabriek 36.614.42

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1936 | | pagina 1