MAANDAG 12 OCTOBER 1936.
262
Benoeming leden Sportstichting; e.a.
(Wilbrink e.a.)
De heer Wilbrink zegt, dat de heer Verweij toch eenigszins
rekening had kunnen houden met wat in den Raad be
sproken is.
Men komt toch in een zeer eigenaardige verhouding,
wanneer de heer Verweij zegt, dat hij als Wethouder niets
te maken heeft met wat in den Raad besproken wordt. Dan
heeft de Raad ook niets te maken met wat van de zijde van
het College komt, dan kan men tegen alles in den breede
oppositie gaan voeren en alle inzichten van het College
naast zich neerleggen; dat is bij spreker niet het geval;
spreker en de zijnen hebben hun taak als Raadslid nauwgezet
opgevat, maar zij verwachten dan ook dat waar er hier over
gesproken is en waar er, zooal niet een politieke kant aan
zit, maar toch in elk geval geestelijke stroomingen in het
geding komen, men daarmee ook eenigszins rekening gehouden
had. Daarom ondersteunt spreker de door den heer Goslinga
aanbevolen candidaten.
De heer van Eek beveelt, nu de heer Goslinga de zaak in
een andere richting wil sturen, aan den heer P. Kruit.
De heer Goslinga heeft niet gezegd, dat hij de zaak in een
andere richting wil sturen.
Worden benoemd:
de heer Ir. F. StoMuyzen met 29 stemmen; de heer Ir.
F. W. J. Westendorp verkreeg 4 stemmen;
de heer Mr. H. F. A. Donders met algemeene (33) stemmen;
de heer 8. M. Stolp met 21 stemmen; de heer E. H. Moens
verkreeg .12 stemmen;
de heer Ir. P. C. Lindenbergh met 32 stemmen; de heer
S. N. Waringa verkreeg 1 stem;
de heer N. J. Moonen met 27 stemmen; de heer W. F. van
Ingen Schenau Jr. verkreeg 6 stemmen;
de heer C. A. de Bruijn met 18 stemmen; de heer A. Metz
verkreeg 15 stemmen;
de heer P. H. Steenhauer met 31 stemmen; de heeren W.
Caro en P. Kruit verkregen ieder 1 stem;
de heer K. H. Kaiser met 17 stemmen; de heer P. Kruit
verkreeg 12 en de heer Mr. E. P. Uittenbroek verkreeg 4
stemmen
de heer D. Vijlbrief met algemeene (33) stemmen;
de heer H. L. J. Tobé met algemeene (33) stemmen;
de heer D. van der Kwaali met 32 stemmen; de heer A.
van Rosmalen verkreeg 1 stem.
de heer A. Carton met algemeene (33) stemmen.
De heeren Tobé, van der Kwaak en Carton verklaren de be
noeming aan te nemen.
De Voorzitter dankt de leden van het stembureau voor
de genomen moeite.
IV. Voorstel tot overplaatsing van een drietal leerkrachten
aan o. 1. scholen. (163)
V. Voorstel tot het verleenen van ontslag aan S. Dalmeijer,
als onderwijzer aan de Jongensschool voor u. 1. o., wegens
het hereiken van den zestigjarigen leeftijd. (164)
VI. Praeadvies op het verzoek van Mr. A. J. Roniijn, om ontslag
als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, uitsluitend belast
met het sluiten van huwelijken. (165)
VII. Balans en verlies- en winstrekening, dienst 1935, van
den Keuringsdienst van Waren in het district Leiden. (166)
VIII. Voorstel, om, met intrekking van het raadsbesluit van
23 December 1935, vast te stellen de begrooting van den
Keuringsdienst van Waren in het district Leiden, voor de
maanden Januari en Februari 1936.
(244 van 1935 en 167)
IX. Rekening, over 1935, van plan I van de Vereeniging tot
Bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen.
(168)
X. Suppletoire begrooting, dienst 1935, van het Gerefor
meerde Minne- of Oude Mannen en Vrouwenhuis. (169)
XI. Rekening, dienst 1935, van het Gereformeerde Minne-
of Arme Oude Mannen en Vrouwenhuis. (169)
XII. Bekening, dienst 1935, van het Heilige Geest- of Arme
WTees- en Kinderhuis. (169)
Rekening H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis; e.a.
(Goslinga e.a.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming achter
eenvolgens overeenkomstig de voorstellen IV tot en met XII
besloten.
XIII. Voorstel tot overbrenging van liet dienstjaar 1935 op
dat van 1936 van gelden in verband met de voldoening van
onbetaald gebleven vorderingen en het nog niet verwerkt of
verbruikt zijn van verleende eredieten, alsmede tot over
brenging van verschillende ontvang- en uitgaafposten van den
kapitaaldienst. (178)
De heer Goslinga begrijpt zeer goed, dat op grond van de
met de vereeniging „Onderlinge Vereeniging voor Zieken-
huisverpleging" en met de af deeling Ziekenhuisverpleging
van de coöperatie „Vooruit" getroffen subsidieregeling de
Raad niet anders kan doen dan de sub 7 voorgestelde bijdrage
ad 11.321,05 te voteeren. Hoe staat het echter met deze
zaak? Reeds onder het vorig College heeft het de aandacht
getrokken, dat deze vereenigingen haar normaal risico niet
met haar normale premie kunnen dekken. Het is wel goed,
dat de gemeente achter die vereenigingen staat; dat geeft
vertrouwen bij de burgerij in die vereenigingen, maar het
algemeen verzekeringssysteem brengt toch mee, dat men het
normale risico door zijn normale premie moet dekkenin 1931
bleek dit niet het geval te zijn. Toen is nagegaan wat de oorzaak
daarvan was en of daarin geen verandering kon komen; de
gemeente kon niet blijven suppleeren. De bedoeling was, dat
de gemeente tijdelijk achter die vereeniging zou gaan staan
om haar credietwaardigheid en solvabiliteit te verhoogen.
Thans komt echter als bijdrage aan deze vereenigingen op
de begrooting voor 1935 een aanzienüjke post voor, die
ook voor 1936 dreigt. Hoe staat het met het onderzoek daar
naar? Kan de Wethouder niet toezeggen, dat hij althans
voor de volgende begrooting eenige nadere voorzieningen te
dezen aanzien wil treffen? Deze vereenigingen zullen dan haar
premie moeten verhoogen of haar verstrekkingen moeten in
perken, die in den loop der jaren nogal uitgebreid zijn, hetgeen
natuurlijk nieuwe uitgaven veroorzaakt. De gemeente kan
niet voortdurend het normale risifco van die vereenigingen
op zich nemen. Aan deze zaak moet voortdurend aandacht
worden geschonken; in dit opzicht moeten maatregelen
worden genomen. 0
s'o'ttart rmui?"
De heer de Reede heeft 6 jaar geleden over deze aange
legenheid ook een opmerking gemaakt, waarop de toen
malige Wethouder, de heer Goslinga, in zooverre heeft ge
reageerd, dat hij een onderzoek heeft doen instellen door dr.
van Bruggen, verzekeringsspecialist te Amsterdam, die het
gemeentebestuur de verzekering heeft gegeven, dat de
risico's bij de vereenigingen gedekt waren en alles bij deze
vereenigingen in de beste orde was.
De heer Goslinga merkt op, dat men de versterkingen in
middels uitgebreid heeft.
De heer de Roede wist dit. Men heeft het echter reeds 6 jaar
geleden gedaan.
De heer Verweij zegt, dat de uitwerking van deze zaak
ressorteert onder het departement van den Wethouder van
Sociale Zaken, waarom spreker uiteraard niet zoo goed als
deze Wethouder van het technische gedeelte op de hoogte is.
Het College had in zijn vorige samenstelling deze zaak
reeds op de helling gezet en ook in zijn tegenwoordige samen
stelling houdt het zijn aandacht er op gevestigd.
Het denkbeeld, dat de gemeente t. z. t. dit subsidie niet
meer zal verleenen, is natuurüjk zeer aantrekkelijk, vooral
voor den Wethouder van Financiën. Het ligt dan ook voor de
hand, dat een zeer nauwkeurig onderzoek wordt ingesteld,
dat alleen reeds op gronden, ontleend aan den financieelen
toestand der gemeente, zou moeten plaats hebben. Aan deze
zaak is echter zeer veel meer verbonden. Het subsidie heeft
zijn ontstaan te danken aan bepaalde omstandigheden en
thans zijn nog redenen voor het verleenen daarvan aan te
voeren. De vraag, of de afschaffing van het subsidie in het
belang der gemeente is, kan niet zonder meer met „ja" be
antwoord worden. Het College zal er echter naar streven
ook op dit gebied geen gemeentegelden overbodig te doen
uitgeven. Het zal trachten een regeling te treffen, waardoor
het subsidie kan worden afgeschaft of tot een minimum
kan worden beperkt.
De heer Goslinga zegt, dat de door den heer de Reede be
doelde deskundige eenige richtlijnen heeft aangegeven, waar
na het met deze zaak inderdaad beter is gegaan. Toen in het
jaar 1934 bij de vereeniging „Onderlinge Vereeniging voor